Nooit in zijn droevige bestaan
heeft hij de drank kunnen weerstaan
Steeds als hij dat toch trachtte
liet Al Khul hem weer smachten
Zelfs koningen en vorsten
en boeren die graan dorsten
verkwanselden hun levensdoel
door slaaf te zijn van die Al Khul
Corinthen spoorde men al aan
laat de jenever nou toch staan
of steunend op uw zuilen
gaat gij nog bitter huilen
Wie zuipen zich heeft aangeleerd
deed daaraan bitterlijk verkeerd
Zijn ziel heeft zo iemand verpand
weldra verliest hij zijn verstand
Ga liever maar niet pruttelen
dat ik loop te betuttelen
Ik sjok onder ’t hemelgewelf
en hoe ik lijd: u ziet het zelf
===
Noten: het woord alcohol stamt uit het Arabisch. Al = de + Kuhl = antimoon,
een poeder verkregen door destilleren, later de aanduiding voor elk destillaat uit vloeistoffen (Van Dale etymologisch woordenboek, 1991, pagina 45).
Jan de Vries vermeldt in zijn Nederlands Etymologisch woordenboek (Brill, Leiden 1987) op pagina 12, dat het woord alkohol bij ons voor het eerst gebruikt is door Paracelsus,
eerst als ‘fijn poeder’ en rond 1526 ook als ‘wijngeest’.
Naar dronkenschap en dronkaards verwijst onder meer 1Cor 11:17-34.
Dronkenschap bracht ook Noach in verlegenheid (Gen. 9:21). Toen hij teveel van zijn wijn had gedronken ontblootte hij zich in het midden van zijn tent. Zo trof zijn zoon Cham hem aan. Die waarschuwde zijn twee broers, die hierop de naaktheid van hun vader bedekten met een kleed. Zo ontstond de uitdrukking ‘met de mantel der liefde bedekken.’
Als afsluiting, zeg maar kurk op de fles, vadertje Cats, aangehaald in deel 1 van
het Spreekwoordenboek der Nederlandse taal van P.J. Harrebomée (pag. 156):
“Vroeg te wijn, vroeg bedorven; vroeg dronkaard, vroeg gestorven.”