Al is het vrijdagavond, ik besluit niettemin snel te handelen.
Vóór de vogel misschien gevlogen is.
Na een korte spurt sta ik voor een onopvallend rijtjeshuis.
Alle gordijnen zitten dicht. Geen naambordje.
Ik bel aan. De voordeur wordt op een kier geopend.
Met mijn voet voorkom ik, dat ie fluks weer kan worden dichtgetrokken en blaf:
‘We weten genoeg. Dus werk mee of je gaat de cel in.’
De bewoner kiest eieren voor zijn geld en doet de deur helemaal open.
Ik toon hem mijn glimmende politiepenning.
Spierwit nodigt hij me binnen.
‘U begrijpt, dat u hoofdverdachte bent?’ begin ik in de kleine woonkamer.
Hij knikt.
‘En wie heeft u geholpen? Want het was nogal een kanjer van een schilderij.’
‘Twee bij drie,’ beaamt hij schor.
‘Wat was uw plan? Heeft u een koper?’
Hij schudt nee.
‘Okay. Wie was de persoon, die u hielp?’
Na lang zwijgen zoekt hij de tegenaanval: ‘U zegt, dat jullie genoeg weten.
Waarom dan nog al die vragen?’
Daar heb ik op gerekend. ‘U kunt het best schoon schip maken, dan bent u ervan af.’
‘Van mijn baan, ja.’
‘Hoezo?’
‘Ik moest tekenen voor geheimhouding. Dat ik niet met derden praat over zaken van het museum. Dan zou ik misschien nog wel meer kwijtraken dan alleen mijn baan.’
‘Dat klinkt ernstig. Wie dreigt daarmee?’
Hij zucht hartgrondig. ‘Nou luister. Ik moest de bestelwagen halen om schilderijen weg te brengen naar de opslag en andere ophalen. Nauwelijks zet ik het wagentje op de handrem, of de directrice komt naar buiten. Ik moet onmiddellijk een setje halogeen stiftlampjes voor haar design bureaulamp halen. Kon niet wachten. Moest meteen. De bestelwagen moet ik maar laten draaien, want een diesel weigert vaak te starten als je die pas af hebt gezet. En dan kan ik mijn klus niet afmaken. Hup, haal die lampjes commandeert ze nog eens.
Onderweg bedacht ik dat ik niet weet, hoeveel watt ze wil. Dus ga ik terug. Maar ik hoor een onbekende mannenstem vanuit haar kantoor. Dan durf ik niet te storen. Ik schat 25 of 40 watt en fiets naar de stad. Maar het type lampen dat ik zoek, blijkt nogal een probleem. Bij vier zaken hebben ze die niet. Al met al ben ik dik een uur weg. Als ik terugkom moet ik de nieuwe lamp er direct inzetten. Ineens is ze heel vriendelijk. Het wagentje mag ik achter het museum parkeren. De schilderen omruilen kan morgen wel. Ga maar fijn naar huis, het is mooi geweest, zegt ze. Zij zal het bewakingssysteem wel inschakelen.’
‘En dat gebeurde allemaal op de dag dat het schilderij is geroofd?’ vraag ik.
‘Dat werd de volgende dag ontdekt. Ik was als eerste op het werk en wou het alarm uitschakelen. Maar dat was al uit. Vreemd, dacht ik.
Even later kwamen Joost
de suppoost en Bara, de kassajuffrouw. Die waren de vorige dag vrij. Ik heb toen koffie gemaakt en we zaten gezellig wat te kletsen.
Tegen tien uur komt de directrice. Ik vraag belet en meld mijn bevinding.
Nerveus gaf ze toe, dat ze glad vergeten was om het alarm in te schakelen.
Ja nee, dat kwam doordat ze urenlang intensief had gesproken had met een
belangrijk iemand van de Bond van Stamboekveehouders.
Dat gesprek had zo lang geduurd, dat die mijnheer Feigl haar beleefd had
uitgenodigd om in restaurant Smikkel samen iets te eten en toen was ze het hele
alarm vergeten.
Ze zei, dat ze mij in vertrouwen wel wilde vertellen, dat ze met die man had gesproken
over een plan om het museum om te vormen. Het zou zich moeten specialiseren en onafhankelijk worden van de goedgunstige subsidieverstrekking door de gemeente. Waarbij het na elke volgende verkiezingen handenwringend afwachten was, of die subsidie gehandhaafd bleef. Een nieuwe naam hadden ze ook al bedacht: Cow Art Centre.
En Vadoe Feigl schonk het museum alvast het eerste pronkstuk. Kijk, dit prachtige naturalistische werk van een oude Hollandse meester, zei ze.
Precies op dat moment stormt Joost, de suppoost, naar binnen. Hij schreeuwt,
dat ons topstuk verdwenen is. We rennen meteen mee om het zelf te zien.
Ja! Chaos natuurlijk. Recherche, een politiefotograaf, ondervragingen,
telefoontjes van journalisten. Bekaf ging ik om vijf uur naar huis.’
‘En toen?’
‘Ja, als je er zo dicht op zit, ga je toch piekeren. Waarom werd ik zo bruusk weggestuurd om lampjes? Waarom hoefde het transportwagentje niet afgezet? Dat stond een dik uur nutteloos te stinken. Het zag blauw van de rook, toen ik terugkwam. En waarom was de directrice in zo’n goede bui? Vast niet door die onnozele lampjes, die ik er in vijf minuten in had. En waar was die bezoeker? Want ze had mij verteld, dat het gesprek kennelijk tot etenstijd was doorgegaan. Opmerkelijk ook, dat ze het alarm was vergeten. Elk feit op zich stelde niet veel voor…’
‘Inderdaad, maar opgeteld en in onderlinge samenhang…’
‘Maar wat ik al zei, ik had zwijgplicht en alleen onbewezen vermoedens. Dat ze mij in vertrouwen had genomen sterkte me bovendien in de hoop, dat ik voor vast kon blijven.’
(De ontknoping volgt!)