Wat vreemd, wat raar
ik sta hier maar
een beetje blauw te bekken
het is toch van de gekke
De dame die zou komen
– die van mijn warmste dromen –
wil mij tot waanzin drijven
belieft het weg te blijven
Het gaat niet aan, dat ik nu zeur
maar ik geef toe, dat mijn humeur
het nulpunt dreigt te halen
ik sta ronduit te balen
In ’t weiland staan twee schapen
mij droevig aan te gapen
naar wie toch kijken ze zo triest?
naar een man, die alle hoop verliest
Als om mijn lot te zegenen
begint het hard te regenen
kon ik maar ergens schuilen
het is toch om te huilen
Doornat heb ik mijn vlam gebeld
en haar het drama kort verteld
en of zij het nog weet:
‘we hadden toch een date?’
Haar antwoord maakt me sprakeloos
op slag ben ik ook niet meer boos
‘De date – die stáát, geen zorgen,
alleen is ie pas morgen.’