Zonder vaardigheid
verdwijnt de aardigheid:
immers geen waardigheid
Maar laat je niet benauwen
de handen uit de mouwen
dan kan ook jij iets brouwen
Door woorden fraai te lijmen
tot zinnen die hecht rijmen
breng je publiek tot zwijmen
Zelfs als je slechts wat klunst
en broddelt iets als kunst
wek je wellicht afgunst
Het rijm misschien niet je van het
maar blijf je meuren in je bed
dan heeft geen ene lezer pret
Tot hier is dit vers aardig slecht
Creatie van een bonte specht?
Dat zet ik eerst maar recht
Willem die madocke maeckte
En passant wat codes kraakte
maar toen plots zijn schrijfwerk staakte
Is van dit gewrocht de bron
’k wou dat ik zo schrijven kon
want dan nam ik een bonbon
Hij sloeg aan ’t musiceren
wat hielp bij ’t potverteren
schaken moest hij nog wel leren
Een schaakbord zweefde door het raam
Het riep meteen heel luid zijn naam
Dit nu bezorgde hem zijn faam
Eén ding zij tot slot gezegd:
ook al dicht ik nog zo slecht
het is althans oprecht