‘De directrice is duidelijk verdacht,’ concludeer ik. ‘Maar we hebben bewijzen nodig, Bram. Mocht je iets te weten komen, bel me dan. En doe me een plezier, praat er verder met niemand over.’ We bezegelen de afspraak met een ferme handdruk.
Op weg naar huis besef ik, dat het nog een hele puzzel wordt.
Ik besluit om naar de sauna te gaan, want daar krijg je vaak heldere ingevingen.
Voor een zaterdagavond is het rustig. In de extra hete cabine zit slechts één andere man.
Mijn tweede rondje besluit ik in de stoomcabine te beginnen. Je ziet er geen hand voor ogen. Nauwelijks zit ik, of ik hoor een druk pratend duo binnenkomen.
‘En als we de prijs omlaag doen?’ vraagt een vrouwenstem.
‘Dat wil ie precies. Daarom traineert hij zo,’ reageert een man.
‘Maar het moet weg. Maandag moet die nieuwe naar de opslag en stel…’
‘Ach, wie gaat er nou in zo’n koker van twee meter kijken. Als hij die al zou vinden.’
‘Hm. Misschien heb je gelijk.’
‘Ik zei toch direct al, dat loshalen van het spieraam de beste oplossing was.
Zeker toen die schreeuwende milieufreak de boel kwam verzieken.’
‘Pff, ik krijg het benauwd, zullen we wat gaan drinken?’
‘Goed idee. Heb je al wat van de verzekering gehoord?’
‘Dinsdag komt er iemand.’
In een wolk stoom verlaat het tweetal de ruimte.
Op zondag ga ik naar Bram. Ik vertel hem wat ik heb gehoord over de rol met het doek,
die in de opslag moet liggen.
‘Als u meegaat, kunnen we die rol fotograferen. Eerst op de vindplaats, dan op de grond, dan met het doek gedeeltelijk zichtbaar en tot slot met het doek helemaal in zicht,’ denkt hij hardop.
‘Probleem is, dat ik niet zomaar mee naar binnen kan als bezoldigd ambtenaar. Ik moet een bevel tot huiszoeking hebben op grond van een gemotiveerde verdenking. En ik weet niet, hoe lang het duurt voor ik dat geregeld heb.Verzamel ik bewijsmateriaal als privé persoon, dan heb je kans, dat het door de rechtbank verworpen wordt.’
‘Dan blijft u toch gewoon bij de deur staan en leg ik later een verklaring af, waarbij ik u de foto’s geef.’
‘Goed idee. En eh, wel handschoenen aan. Geen contaminatie van vingerafdrukken.’
‘Zo doen we het.’
Met een ‘kat-in-het-bakkie’- gevoel fiets ik fluitend naar huis.
Wanneer mijn favoriete voetbalclub die middag ook nog van zijn aartsrivaal wint,
weet ik het zeker:
Fortuna lacht mij toe.
Maandag om kwart voor elf belt Bram. Hij is onderweg naar het depot.
Even later begroet ik hem daar.
De schilderijen uit de bestelwagen brengt hij naar binnen. De nieuwe zet hij klaar bij de deur. Dan gaat hij, even nieuwsgierig als ik, op zoek naar de rol. Ik wacht. Na drie kwartier rijdt er een auto voorbij. Uit het open raam aan de passagierskant galmt de hit ‘What a difference a day makes’ van Dinah Washington.
Het blijkt spot van de goden over mijn misplaatste optimisme van zondagmiddag, want Bram heeft na anderhalf uur nog geen spoor van de rol. Somber brengt hij verslag uit van alle plekken, waar hij heeft gezocht.
‘Ik begin haast te geloven, dat dat ding er niet meer is,’ zegt hij.
‘Shit, dat zou ook nog kunnen.’
‘Maar ik moet terug nu. Ik zeg wel, dat ik eerst ben gaan lunchen.’
Ik help hem de schilderijen op de wagen te laden.
‘Nog één ding, Bram. Morgen komt er iemand van de verzekering met de directrice praten. Bel me, als die man er is. Misschien kan ik informatie bij hem lospeuteren.’
Bij de fietsenstalling loop ik collega Pit tegen het lijf.
Achter zijn rug wordt hij Pitbull genoemd, omdat hij zo vasthoudend ondervraagt,
dat zelfs de meest geharde crimineel uiteindelijk bekent.
‘Was het zo’n droevige begrafenis?’ grapt hij met een knikje naar mijn bleke gezicht.
‘Kun je wel zeggen. De begrafenis van mijn idee, dat de zaak rond was.’
‘Die kunstroof?’
‘Precies.’
‘Kom.’
In zijn kantoor vertel ik hem, wat ik zoal te weten ben gekomen en waarom ik dacht,
dat het in een handomdraai gefikst zou zijn.
Hij knikt en zegt: ‘Wat die rol betreft zie ik drie scenario’s.
Ten eerste kan die zo goed verstopt zijn, dat jouw Bram hem niet kon vinden.
Of de rol is er alweer opgehaald.’
Ik wacht vol spanning.
‘Of daar helemaal nooit geweest.’
‘Nooit geweest,’ papegaai ik.
‘Mijn advies: vraag een telefoontap op die directrice aan. Nu moet ik weg.
Succes ermee.’
De opmerking van Pit zet me danig aan het denken.
‘Die dame in de stoomcabine wist duidelijk van de rol en de verstopplaats, want ze was bang, dat Bram die rol daar zou vinden. Maar ze hoeft niet geholpen te hebben bij het vervoer. Misschien was dat wel hun oorspronkelijke plan. Dat ze dat grote doek op het wagentje zouden laden en wegbrengen in de tijd, dat Bram naar de stad was.
Joost de suppoost en de kassajuffrouw hadden die dag vrij. Geen pottenkijkers. Ideaal. Maar toen kwam die milieufreak stennis maken. Waarschijnlijk kwam die vent uit de stoomcabine toen op het idee om het doek van het spieraam te halen. Dat moest heel secuur gebeuren en zal flink tijd gekost hebben. Dus was het zowel onnodig geworden, dat de directrice nog hielp bij het vervoer, alsook te link, omdat Bram elk ogenblik terug kon komen. Wat kennelijk ook gebeurde. Bram is toen in haar kantoor direct die lampen gaan vervangen, maar over die man die hij daar eerder hoorde praten heeft hij niks gezegd.
De directrice heeft echter tegen Bram gezegd, dat zij en die bezoeker zo lang hadden doorgepraat, dat ze samen maar uit eten zijn gegaan bij Smikkel.
Waar was die gast van de kalverenbond, toen Bram terugkwam? Op weg met de rol, vermoed ik. Maar hij hoeft die niet naar het depot te hebben gebracht! Die man in de stoomcabine zei iets van “als Bram hem daar al zou vinden.” Dus het is denkbaar, dat hij tegen de directrice wel heeft beweerd, dat hij de rol naar het depot heeft gebracht, maar dat hij loog. Dat roept twee vragen op. Waar is de rol nu? En waarom loog hij?’
Ik volg het advies van Pit en laat op dinsdag bij de rechter-commissaris toestemming vragen voor een telefoontap.
Tegen twee uur belt Bram, dat de man van de verzekering er is.
‘Zal ik vragen, of ze koffie willen?’ stelt hij voor. ‘Misschien vang ik iets op.’
‘Prima plan. Ik kom jouw kant op.’
Er staan drie auto’s op de parkeerplaats bij het museum. Ik noteer de kentekens en zoek een plek om ongezien de boel in de gaten te houden.
Na ruim een uur gaat de voordeur van het museum open. Er verschijnt een man, begeleid door de directrice, die hem een hand geeft en al snel weer
naar binnen gaat.
De man loopt naar de rode Honda links en legt zijn attachékoffer in de kofferbak.
Ik spreek hem aan, terwijl ik mijn penning toon.
‘U bent van de verzekering en kwam over het gestolen schilderij praten?’ vraag ik.
‘Klopt.’
‘U begrijpt, dat ik op die zaak zit. Kunt u mij zeggen,
wat de waarde van het doek is?’
‘Het is indertijd voor negen ton aangekocht, maar mevrouw Van Eppen toonde mij een recent taxatierapport, waarin als actuele waarde twee komma drie miljoen genoemd wordt.’
‘Heeft u de naam van de taxateur voor mij?’
‘Goldman van het gelijknamige venduhuis.’
Ik wil niet te lang in het zicht staan en sluit af met:
‘Dank. Mocht ik nog vragen hebben, kan ik u dan bellen?’
‘Prima, hier is mijn visitekaartje.’
(Onvermijdelijk, maar waar: wordt toch nog vervolgd)