‘Onzin schrijven is geen kunst. Dat kan iedereen.’
Cheese! Hoe vaak heb ik zulke nonsens al moeten aanhoren? Absurd, hoe gemakkelijk figuren met minder hersens dan een zeester dit soort wijsheid ten beste geven met in hun ene hand een plastic bordje, te vol geladen met haastig bijeen geroofde gerookte zalm, in hun andere hand een bel rode wijn (‘Bob? Dat is mijn sledehond.’) en met hun derde, missende hand, een gebaar makend, dat moet onderstrepen, dat er met hun onfeilbare mening niet te spotten valt. Wat dan meteen het gehalte aan humor weerspiegelt en menig toehoorder, vooral de literair onderlegde, doet besluiten om met een smoes tegenover de gastvrouw en –heer huiswaarts te keren om daar aan eega en nakroost kond te doen van de soiree, zonder echter expliciet in details te treden, omdat deze voor tere kinderzieltjes kunnen zijn, wat een vallende pot hete thee voor de opperhuid van de dij kan betekenen.
Nee, onzin verkopen is nog een hele kunst en slechts weinig auteurs kunnen zich erop beroemen, dit ambacht onder de knie of de dij te hebben, tenzij ze in hun vrije tijd klompenmaker, ontwerper, therapeut of podoloog zijn, hetgeen een pre is bij sollicitaties.