Iedereen die voldoende lang heeft gebivakkeerd in Utopia, Shangri-la of Luilekkerland
kan beamen, dat er een groot gevaar kleeft aan het verblijf in een paradijs.
Dat gevaar heet verveling.
Angelo Hoornblower had daar op Korfoei geen last van, want hij moest in zijn onderhoud voorzien. Talent voor enig normaal vak was hem vreemd, dus stortte hij zich op de waarspellerij, want hij bezat een onbeduimeld pak kaarten van madame Lappenmand.
Vooral in het hoogseizoen van de toeristenindustrie deed hij goede zaken, al dient vermeld, dat hij wegens de enorme toeloop dan wel eens gedwongen was om naar
de standaardformule te grijpen, die hij van een oude blueszanger had gepikt:
‘You’re having a good time now, but that will be trouble after a while.’
Overleven was het probleem dus niet. Wel daarentegen de vage vrees die in de krochten van zijn onderbewustzijn woekerde, dat zijn oude vijanden op het idee kwamen om een vakantie te boeken op dit toeristische eiland met zijn gouden duintoppen en gans omspoeld door baren en schuimkragen.
Deze onrust wuifde Angelo weg door overdag onberispelijk onopvallend zijns weegs te gaan en ’s nachts vertier te zoeken in gelegenheden, die voor de meeste autochtonen taboe waren. Zoals de sociëteit The Breezing Bull, ooit als bar opgezet door Neanderlandse piraten en dranksmokkelaars en dus van onbesproken reputatie, hetgeen ook een voorwaarde en garantie was voor het behoud van de tapvergunning.
Geïntroduceerd was Angelo daar door zijn landgenoot Hans Prikpaal, die in Homeland jaren in een kabinet had gezeten, maar moest vluchten voor de volkswoede, toen hij uit de kast was gekomen. Lotsovereenstemming wil nog wel eens tot verbindingen leiden, zeker als verbanning of hoge vlucht een gedeeld pijnpunt is.
Enfin, op een broeierige dinsdagavond zat Angelo na een drukke middag kaartlezen op het strand moe maar kapitaalkrachtig in The Breezing Bull. Tot hij moest plassen en opstond.
Op weg naar de urinoirs opende hij in de schemerige gang in het verlengde van de trap naar beneden per abuis een verkeerde deur, waardoor hij pal tegenover een vergadering van hem aanstarende lieden stond.
Bliksemsnel overwoog hij zijn opties. Hij kon zich verontschuldigen. Maar dat past een held niet. Of zich zwijgend van de heren afkeren. Maar afkeer tonen is lomp en blamabel en een edele onwaardig. Angelo voelde aan de druk op zijn water dat slechts een list uitweg kon bieden. Hij gooide er dus als een volleerd copywriter deze pay-off uit:
‘Eén ogenblik een open blik kan alle plots onthullen,’ waarna hij met een hoffelijke buiging achteruit schuifelend de ruimte verliet en snel de verkeerde deur sloot.
Tijdens het lozen van overtollig ureum, vermengd met andere afvalstoffen, en ook nog tijdens het handen wassen bij het fonteintje, doorpiekerde hij onafgebroken het kwellende tafereel. Associatieketens, logische sprongen noch beeldenreeksen leverden echter een coherent patroon of model op.
Waarom zaten ze aan een lange tafel en niet aan een ronde? Hm, bij het laatste avondmaal was er een vergelijkbare en al even raadselachtige tafelschikking. Was het soms een rechtbank? Of een jury, die wachtte op de verdachte?
De man in pij leek duidelijk een missionaris. Was hij soms de aanklager? Dat zou zijn heftig gesticuleren verklaren. Naast hem zat hoogstwaarschijnlijk de voorzitter of hoogste rechter. Dan iemand uit de uitvaartsector en helemaal rechts de secretaris? Maar als het geen tribunaal was, wat bespraken ze dan? Wereldproblemen, totale breincontrole? Ongetwijfeld iets duisters, anders palaverden ze wel bij daglicht, ergens op een zonnig terras. Moest hij misschien brokken extra informatie proberen te krijgen door bijvoorbeeld aan de deur te luisteren? Als luistervink kon hij zonder twijfel meer bouwstenen verzamelen. Was het genoeg voor een toetsbare theorie?
Angelo probeerde er zand over te laten groeien, maar zijn avond en humeur waren vergald. Wat nu?
Naar huis, naar bed, om urenlang te liggen woelen en draaien?
Misschien wist Hans Prikpaal raad! En iets over die raad van vier.
Een goede ingeving is vaak zijn gewicht in goud waard.
Hans opende met zijn slaapmuts nog op één oor zijn voordeur op een kier, hetzij om de nieuwe maan te zien of degene die had aangebeld.
De som van zijn waarnemingen leidde tot het besluit om Angelo binnen te nodigen, want die scheen deplorabeler dan de maan.
In de woonkamer creëerde Hans een aangename Ikea-sfeer door kaarsen te ontsteken en
de haard op te porren met een ouderwetse pook, waarvan de steel eindigde in een fraai gesmede spiraal, maar die verder nog prima dienst deed. Vervolgens zette hij een muziekje op van Sandie Shaw.
Toen beide vrienden waren neergeploft op respectievelijk de bank en een leren bureaustoel, vroeg Hans, wat Angelo op dit late tijdstip naar hem had gevoerd.
Onze held wees eerst naar zijn voeten en verhaalde toen uitvoerig, wat hij in het voorbije uur had meegemaakt. Tot slot vroeg hij, of Hans iets wist over het viertal, dat hij in het souterrain van de Bull had gezien.
Hans haalde zijn schouders op, die nog in de slaapkamer lagen, schudde zijn hoofd en antwoordde: ‘Misschien Illuminati en een Jezuïet. Wil je trouwens wat drinken?
Wat ben ik toch een slechte gastheer.’
Angelo beaamde het en Hans haalde wijn, die op het eiland goedkoper was dan bier.
Omdat Hans geen inlichtingen kon geven en zwijgend wijn drinken beiden een onbehagelijk gevoel gaf, begonnen ze losjes maar wat te roddelen.
Uiteraard over de opvang van berooide en als illegalen behandelde bootvluchtelingen.
‘Kan de burgemeester niet ingrijpen?’ wilde Angelo verontwaardigd weten.
‘Die is te druk met voorkomen, dat zijn voorkomen het voortkomen met zijn ambities verhindert; dus heeft hij elke dag acht uur schoonheidsbehandeling tegen verkommering nodig. Wat met drogredenen omkleed natuurlijk uit de publieke middelen betaald wordt.’
‘Zo hé. En die ontsnapte draak, waar het allemaal mee begon, heb je daar nog wel eens wat over gehoord?’ wilde Hans weten.
‘O ja, die zorgt nog voor veel gekakel. Een groep speleologen beweert, dat hij terug de aarde in is gekropen, maar een genootschap van ufologen en vliegtuigbespotters meent juist, dat hij de lucht in is gevlogen. Verdwenen is ie in elk geval. Al betwijfel ik, of ie wel ooit fysiek heeft bestaan. Het enige, dat we weten, is immers dat er alarm werd geslagen. Maar ooggetuigen zijn er niet, ook niet in de media.’
‘Maar het hek van dat opvoedingskamp lag wel tegen de grond. Anders zat ik daar nu nog.’
‘Een inside job misschien? Een handig rookgordijn,’ suggereerde Hans, terwijl hij de glazen nog eens vulde.