De hele buurt staat erbij en kijkt ernaar. Nou ja, alle mannen en kinderen en drie onversaagde echtgenotes. De rest staat bibberend achter de gordijnen te spieden. Maar hier buiten is de schrik ook voelbaar, want er worden geen lompe grappen gemaakt.
Iemand moet gebeld hebben, want binnen tien minuten komt al iemand van het Arrestatieteam Ongehoorzame Burgers op zijn motorfiets. Waarschijnlijk in de hoop, dat hij zijn wapenstok mag gebruiken of een forse bekeuring kan uitdelen wegens obstructie van het gezag of fout parkeren.
Zodra de wout zijn voertuig op de standaard zet, verandert Het Ding. Dat zou de dienaar van de Onverhoedse Maatregelaars tot voorzichtigheid hebben kunnen manen. Maar strontbenauwd is hij overduidelijk toch al, wat hem wel dubbel gevaarlijk maakt. Hem hoeft niemand aan te sporen om uit de buurt van het Gevaar te blijven. Vanachter het oploopje maakt hij sowieso meer kans om relschoppers van nabij met de lat te geven.
Ineens richt de hoeder van Staatsveiligheid en Oppressie zich tot de mannen, die
het verst van het Ding af staan. ‘Samenscholingen zijn een bron van besmetting door overdracht,’ briest hij, ‘dus ik ga jullie allemaal op de bon slingeren als jullie niet…’
Zulke uitspraken vallen niet goed in bepaalde wijken. Alle aandacht voor het Ding valt weg. Mompelend schuiven de mannen naar de dreigende knuppeldrager.
Tot een matpartij komt het niet, tot teleurstelling van de jongeren.
Want uit de verste arbeiderswoning stapt Zhim Loos de straat op.
Hij is de meest gerespecteerde figuur in de hele wijk. Hij verzoent ruziënde buren,
lost conflicten en huwelijksproblemen op en biedt altijd een luisterend oor.
Je moet hem alleen niet tegen je in het harnas jagen.
Zijn vriend Rob Log vergezelt hem. Van Log krijg je geen hoogte. Sommigen fluisteren,
dat hij niks menselijks heeft, maar dat lijkt anderen weer overdreven. De kinderen mogen hem, omdat hij nooit op hen loopt te vitten zoals bijna alle andere volwassenen.
Het lijkt een impasse te worden. Maar plotseling komt ook opa Blij.
Hij is hartstikke beroemd in de hele stad en in het stadhuis hangt zelfs een schilderij met hem erop. Zijn komst lijkt een snelle aftocht van de knuppeldrager te rechtvaardigen. Die start snel zijn motor en laat ons botweg met het probleem zitten.
Dat in de consternatie trouwens opgelost schijnt te zijn. Want van het Ding is geen geur-
of ander spoor meer te bekennen. De moeders manen alle kinderen, dat ze als de bliksem naar bed moeten.
‘Aah toe, nou al?’