Nauwelijks waren we van boord, of alle vrome voornemens verdampten als sneeuw voor de koperen ploert, die ons maandenlang zo had gekweld. Niks meteen naar moeders met onze gage en bagage. Zelfs nog voor we een kroeg bereikten, klampten Theo Tragema en Dirk Duffels op de kade al een sinister figuur aan, die de weg wel wist naar het vlees, dat we zo lang hadden ontbeerd.
En zoals een harpoen door het zilte water klieft om het zachte vlees van de walvis te doorboren, zo holden wij door de kronkelige steegjes van de troosteloze wijk om te doen gelijk de harpoen en eindelijk het hemels harpspel weer te horen, dat de zeeman na volbrachte avonturen zo verkwikt.
Berooid en platzak vroegen Dirk en ik ons op weg naar de bushalte af, wie ons in de verwilderde staat had gebracht, die ons beving toen we de wal betraden. Mijn gedachten dwaalden naar het bedompte peeshok, waar boven de schoorsteenmantel een schilderij van een borstbeeld hing, dat me danig uit de concentratie bracht en de hele onderneming had ondermijnd door deze te reduceren tot slechts een broodnodig biologisch afreageren zonder kraak of smaak. Ik hield het voor me. Net op dat moment wees Dirk me op een poster achter een raam.