‘Maar wat ik nou zo graag wil weten, mevrouw, is of ons lot gestuurd wordt.
Dat is een aantrekkelijk idee, want het sterkt de hoop, dat wij ons lot uiteindelijk
zouden kunnen doorgronden. Alleen loop ik daar al in een fuik. Want begrijpen
impliceert passend maken binnen een talig kader. Valt het te rechtvaardigen,
als wij een inzicht met zo’n weids uitzicht als het lot in een beperkend kader
proppen? Hoe ziet zo’n rechtvaardiging er dan uit?
En als begrijpen of begripsvorming niet te rijmen valt met een tot ratio
beperkend kader, stuiten we daarmee dan niet ook op een contradictie?
Dan staat het volgende dilemma ook al aan de deuren van ons bewustzijn
te kloppen. Wie is zich dit allemaal bewust? Wie is de wetende en welke
instantie heeft weet van het weten?
Dus, als u mij de toekomst wilt voorspellen, ga uw gang. Ik ben benieuwd.’
…
‘Van Lotje getikt, zegt u?’
…
‘Pah! Nou, ik ga wel naar een astroloog. Dat is tenminste wetenschappelijk. Hierachter op de Melkweg schijnt er één te wonen.’
Na tien minuten brengt de befaamde sterrenwichelaar het oorverdovend keffende schoothondje met een welgemikte schop tot zwijgen en kan hij eindelijk mijn vraag aanhoren. Waarna hij begrijpend knikt. Na een poos trekt hij een op het oog willekeurig papier uit een hoge stapel. Vanuit mijn ooghoeken zie ik, dat er een cirkel op staat vol vreemde tekens, die onderling ten dele door gekleurde lijnen verbonden worden. Vol spanning wacht ik af, welke oeroude wijsheid de grijzende man met zijn doorgroefde gelaat voor mij in petto heeft.
Er wordt op de deur van de werkkamer geklopt en iemand vraagt, of er koffie geserveerd moet worden. Dit lijkt de astroloog uit zijn concentratie te halen en hij snauwt, dat hij bij zijn werk niet gestoord mag worden. Gêne schijnt hem vreemd te zijn, want zonder omhaal richt hij nu zijn priemende blik op mij.
‘Het lot vraagt u. Wel, dat staat in de sterren geschreven. Dat is dan vijfentwintig gulden.’