Toen wij uit Rotterdam vertrokken
verscheepten wij half Amsterdam
met honderd ratten in ’t vooronder
en Ketelbink sloeg overboord
Dat wij van wal zo dorsten steken
mag thans gerust een wonder heten
de rook sloeg allen op de longen
zodat ze blij een liedje zongen
Het ronden van de Kaap bleek moeilijk
de wind blies onze zeilen stuk
de Ketelbink dook spoorslags op
en dat was dan weer een geluk
Na vele maanden van gevaren
zonder kompas en scheurbuik toe
wierp Ketelbink het anker buiten
en trof daarbij een reddingssloep
De koppensnellers snel ter plaatse
hielden wij ons nauw van ’t lijf
en dat spreekt bijna wel vanzelve
want geen van hen was immers wijf
Wij stevenden dus op de wal af
op zoek naar kruidig inlands vlees
maar ramden nog twee vissersboten
die konden dit niet goed doorstaan
Het ruim lieten wij toen ontruimen
door koelies voor een handvol pruimen
ze werkten steevast twee aan twee
en knikkebolden heel tevree