Akasha

Akasha open

Op slag was alles bekend in Omnisof. Kop of munt. Het winnende paard. De lottogetallen van zondag aanstaande. De coldcase van de moord op de laatste keizer door hem in het jaar 1110 op te sluiten in zijn eigen vrieskist. Hoe de voetschimmel van meneer Urksen zich ontwikkelde. Elk antwoord bij de populaire primetime kennisquiz ‘Betweten is een Deugd’. Wie met welke Concubine op welk moment op welke bizarre wijze een baby had verwekt, welke arts verantwoordelijk was voor de abortus van deze ongewenste foetus, verwekt door Wie en Concubine. Maar ook wist ieder, welke karmische gevolgen deze ingreep voor de arts, de ouders en de ongeboren vrucht zou hebben. Want álles was plotseling bekend.

Hoe kon het zover komen?

Dit was te danken aan de doordringende denkkracht van slechts één man, Pandorus, die het boek van Akasha helemaal op eigen houtje had ontraadseld en zijn bevindingen in begrijpelijke taal had geformuleerd, overtuigd als hij was, dat ieder individu in het rijk van Omnisof evenveel recht op de waarheid had als hij, die het lange, zware Pad naar Kennis volledig had afgelegd. Dat deze opvatting niet tot het geluk van de gehele bevolking en zeker niet tot zijn eigen geluk zou leiden, besefte de geleerde op het moment, dat hij de sleutel tot de kronieken van Akasha omdraaide en de volledige code open en bloot voor hem lag. Het bewustzijn, dat hij nu onherroepelijk alle geheimen uit verleden, heden en toekomst geopenbaard had en daarmee elke drang tot onderzoek had gedood, elke poging een mistroostig lot te verbeteren en alle goedbedoelde leugentjes om bestwil door ze zinloos te maken, dit bewustzijn dreef Pandorus tot onmiddellijke zelfmoord, zoals hij onafwendbaar al had gezien op het orgastische ogenblik, dat zijn glorie voorgoed had moeten vestigen: le moment suprême du moment de la vérité.

Zinloos

Alles verloor zijn zin, nu niets meer onbekend was of kon blijven. Was er dan geen god, die kon ingrijpen? Een verlosser sturen was toch wel het minste, dat Hij na millennia van offergaven kon doen? Het antwoord was uiteraard al bekend bij het stellen van de vraag: nee.
Een afgronddiep zwijgen daalde dan ook uit de verste uithoeken van het universum neer over het murw geteisterde Omnisof. De schuldige ter verantwoording roepen was al even onmogelijk als ontkomen aan de vruchten, die in alle richtingen van de kennisboom af waaiden, stoven, spatten en aller bewustzijn doordrongen. Werkeloos geworden profeten mochten roepen, wat ze wilden, hun woorden waren even zinledig als de voorspellingen van de astrologen. De mensen wendden zich hoofdschuddend af. Humor verdween, omdat iedereen de clou al wist voor een mop ten einde verteld was. Verveling en langdradigheid vulden het bestaan, bijna net zo erg als een doordeweeks avondje tv in Nederland anno nu. Jongemannen stopten met met najagen van mooie meisjes, omdat ze de uitkomst van hun inspanningen bij voorbaat wisten. Handel en nijverheid kwamen tot stilstand als een dieseltrein zonder stookolie. Ouderen staakten hun doktersbezoeken, omdat genezing of spoedig overlijden even zeker vaststonden als het stijgen der belastingen.

Omnisof bood, zoals verwacht, al spoedig de deplorabele aanblik van een woestijn. Saai, oneindig saai.
Maar zie! Daar aan de horizon verscheen een vloot. Elf matrozen lieten reddingsboten te water, vulden deze met hun eigen aanwezigheid en roeiden onder gepast gezang over allen die tot de galeien waren veroordeeld naar de kust. Gezeten op even zovele schepen der woestijn deinden ze vanaf de landingsplaats langzaam in beeld. Toen het geluid van hun stemmen binnen gehoorafstand was gekomen, kon men ze horen mopperen over het ellendige, altijd eendere weer, de monotonie van het landschap, het gebrek aan drank en vrouwen en meer van dergelijke praat, waarmee matrozen gewoonlijk lucht geven aan hun gebrek aan acceptatie van het hier en nu, zoals we dat zo bewonderenswaardig aantreffen bij yogi’s en ander spiritueel volk, dat alom de menigte in verrukking weet te brengen met hemelse visioenen van bevrijding. Alom, zeker, maar niet in Omnisof.

Compleet de weg kwijt

‘We zijn de weg compleet kwijt,’ vloekte de krulhaargekroonde matroos die als derde in de rij reed na vele uren gehobbel op de bobbel van zijn rijdier.
‘Hoe weet jij dat?’ sneerde de voorste, kennelijk de leider, die zich gemelijk omdraaide.
Maar noch Drie, noch een van zijn maten wist, waar zij zich bevonden, anders dan in een dorre woestijn, waar een gemene sirocco hen zand in hun ogen, baard en kledij blies, wat ernstige jeuk en branderigheid veroorzaakte, wat hen zeer deed verlangen naar een verkorting van hun droeve toestand, zodat ze ook nog geteisterd werden door visioenen van koele badkuipen vol verkwikkende ezelinnenmelk en Nubische slavinnen die op de luit bliezen.
‘Nou,’ merkte leider Ahap nu scherpzinnig op, alle sarcasme negerend of niet opmerkend, ‘als jij alles zo goed weet, vertel me dan maar even, hoe dit gaat aflopen.’
Nu bemoeide de notoire querulant Quidquidago zich met het gesprek. ‘Hij moet gewoon een sprong buiten dit verhaal maken om op de laatste bladzijde de afloop te bekijken en dan zien terug te komen naar waar wij nu zitten. Maar omdat tijdreizen nogal onmogelijk is, kan hij dat vast niet, want het kan niet. Als het wel zou kunnen zaten wij immers in een sprookje, een fata morgana of het ei van een struisvogelkruising.’
‘Gelul,’ bemoeide zich nu iemand uit de achterste gelederen met het debat en zijn naam was Zimri de zevendedagsadventist, ‘als we professor Barabas hiernaartoe teleporteren, is het zo gefikst.’

Leider Ahap was blij met deze onverwachte bijval, maar maakte zich tegelijk zorgen over het tentoongespreide intellectuele peil, dat zich weldra tegen hem kon keren. Aan boord was discipline gemakkelijk te handhaven met kielhalen of inhouden van het oorlam, hier echter, in vreemde streken kon je vreemde streken verwachten, omdat de vluchtroutes talloos waren en de brandweer streng toezag op handhaving. Hij parkeerde zijn kameel dan ook snel tegen een cactus, gooide geld in de meter ernaast, en wilde net gaan pissen, toen de hand van Brahma hem van het toneel wegtrok. Naar de bedoeling van deze ingreep kunnen wij, niet-Omnisofen slechts gissen. Het ligt voor de hand om te vooronderstellen, dat voornoemde Brahma de edele delen van Ahap wilde onttrekken aan het zicht van een naderend rimpelig vrouwtje. Ook toorn kan een rol spelen. Dat zit zo: toen Ahap de jaren des onderscheids had bereikt en met sardienenvisserij genoeg dukaten had vergaard, begreep hij dat hij op de kleuterschool verkeerde vijanden gehad had en er te vaak gepest was met zijn familienaam Berenhap. Dus vroeg hij via de geëigende procedure een dure naamswijziging aan met als argumenten, dat Berenhap te lang, te onwelvoeglijk en voor dyslectici moeilijk te spellen was, waarna hij van hogerhand toestemming kreeg om zich vanaf 31 april Ahap te noemen en de naam Berenhuid van zich af te schudden.

‘Nou wordt ie mooi,’ zuchtte het rimpelige vrouwtje, dat even verderop naar brandhout liep te zoeken, hoewel ze doordrongen was van het toekomstige feit, dat zij in de woestijn nooit genoeg aanmaakhout zou vinden voor de open haard, die zij in haar lemen hut noch iglo bezat. Omdat ze fluks verder slofte zullen we nooit weten, of dat ‘mooi worden’ sloeg op het vervellen van de Berenhuid of op de verhoopte verjongingskuur, waar zij zwart voor spaarde.

Ook de matrozen begonnen in te zien, dat hun toestand zo niet hopeloos, dan toch wel deerniswekkend begon te worden, nu zij gaandeweg steeds minder priemgetallen vonden, die een aanwijzing hadden kunnen bevatten voor de juiste koers in het gekromde universum, waarin zij zich zonder twijfel, maar eveneens zonder zekerheid bevonden, althans zouden kunnen bevinden, indien zij met hun bewustzijn buiten hun eigen situatie hadden kunnen treden, wat echter gelijkstaat aan de weerlegde opvatting, dat iemand zich naar het eind van een verhaal zou kunnen spoeden om de afloop nog tijdens de vertelling door de blinde bard prijs te geven en zo een land te creëren zoals Omnisof.

Nu leider Ahap hen zo dramatisch was ontvallen door de machinale god, liet het tiental van Afke, de nieuwe zelfbenoemde leider, de teugels vieren. Twee van hen werd dit meteen fataal, omdat hun kamelen de kans schoon zagen om ze van hun bultruggen te schudden, waarna zij het hazenpad kozen, de dieren, niet de diep gevallen matrozen.

De overgebleven mannen beseften, dat hun aantal snel uitdunde en dat daarmee hun kwetsbaarheid toenam. Ze dachten dan ook direct aan voortplanten om hun soort in stand te houden en zetten de achtervolging van het rimpelige besje in. Toen haar spoor in het verwaaide zand gevonden en gevolgd was, stelde Afke het oudje schalks lachend en bij wijze van afleidingsmanoeuvre de vraag, waar de dichtstbijzijnde stad was.
‘Het minst veraf,’ zei Bes.
‘En wie ben je?’ was de tweede vraag van het kruisverhoor, dat zijn naam ontleende aan de blikrichting van alle zeven hete matrozen, die in een halve cirkel de duinpan afsloten, waarin zich het object van hun belangstelling bevond.
砂の女, Suna no onna, het vrouwtje in het zand,’ antwoordde ze beleefd in twee talen. De mannen die geen Japans verstonden, keerden hun kameel en zochten spoorslags een baan in de kaneel-reclame. Afke evenwel liet zich door peulenschillen noch xenoglossie ontmoedigen en bleef trouw aan het oorspronkelijke plan om de soort te redden, hoe hoog de prijs voor hem als individu ook mocht zijn. Zo werd hij tot de voornoemde Wie en Suna no onna tot zijn Concubine.

Ontspoord

Ach lezer, dit relaas lijkt ontspoord als een afgedankte stoomlocomotief, die triest wacht op de sloopkogel.
De moraal staat echter pal als een zoutpilaar in de woestijn, baken voor alle zoekenden: mocht u zelf getuige worden van het opengaan van de Akasha-kronieken, kies dan voor
verhullen, niet lullen, jullie vuige knullen, die ruig smullen van vuile spullen die buiken vullen.