Herder

Op de stille, kille heide
daast de herder eenzaam rond
Want hij heeft nog maar nul schapen
en hij mist ook nog zijn hond

Aan hondsdolheid wreed bezweken
pas onlangs, hooguit drie weken;
bietensap noch kaas met gaten
mochten ’t arme dier nog baten

’s Avonds gaat ie zich bezuipen
in ’t cafeetje op de hoek
zeker om er steels te gluipen
want zo staat het in mijn boek

Zeg nou niet ‘dat is gelogen
en ik voel me vet bedrogen!’
want dat boek is echt gedrukt
ook al was de tekst mislukt

In ’t café kijkt hij naar vrouwen
met wie hij zou willen trouwen
maar zij minachten zijn gapen
hij moet dus allenig slapen

Zelfs al gaat hij gul trakteren
nóg blijven ze hem stug negeren
Met hem wil niemand daar een band
laat staan dan delen ’t ledikant

Na de bel voor elke laatste ronde
likt hij thuis gekwetst zijn wonden

Nee, het is bepaald niet niks
In zijn allernatste dromen
kruist een veerman steeds de Styx
om naar generzijds te komen

Zal het bij slechts dromen blijven?
Mijd de herder het verstijven?
Nat van ’t zweet op zijne kaken
wurmt hij zich los uit het laken

Ach, ongewenst en ongenood
gaat toch de herder eenzaam dood