Gistermiddag zwalkend over straat
zag ik één leeg blikje liggen
Dacht meteen aan Buddingh, C.
Toen aan jou en voor de variatie:
‘Wat een rotzooi, wat een rommel.
Had ik maar een koekjestrommel.’
Ach, de strommel nam jij mee
toen je me voorgoed verliet
Ik had enkel nog het koekje
Dat ik jou meteen ontvriend heb
zal je niet bijster bevreemden
mijn gemoed schiet nu reeds vol
Wie zal het mij nog beletten
dat ik je ermee ga pletten?