Schuimer-Asch, de beruchte componist en deeltijd-piraat, hield zijn oog voor het lapje. Dan kon hij tenminste nog wát zien.
Goed zicht was immers van levensbelang op zijn doorgeroeste stoomboot, omdat de dekhengst etymologisch correct op het dek heen en weer huppelde en niet te voorspellen viel, waar dat mormel zich op moment X in de ruimte Y zou bevinden, al hanteerde men de modernste navigatietechnologieën zoals oorlam, pendel, regelmatig het richtsnoer uitwerpen of een loos meisje het kraaiennest injagen.
Schuimer-Asch overlegde juist met het koksmaatje en de hofmeester, hoe men de lethargische bemanning kon oppeppen om weer eens wat koopvaardijschepen te kapen, zodat er eindelijk geld voor een kompas vrijgemaakt kon worden, toen de hengst zich een weg door de patrijspoort baande en op de tafel in de kapiteinshut belandde. Dit raam was helemaal niet bedoeld voor paarden, maar om patrijzen te lokken, die konden dienen als voedsel in barre tijden, een truc die Schuimer in zijn jeugdjaren in het schilderachtige geboortedorpje Nust had afgekeken bij de eendenkooi van stroper en struikenrover Hennik Waterschaa met zijn vertederende kooikerhondje Oude Vlek.
Nadat de drie zeebonken de malle indringer op- en de tafel hadden afgeruimd, werd besloten om de Spaanse peper van stal te halen. De hengst was daar immers nu toch niet. Bovendien zouden de matrozen het niet proeven, als het gehakt was aangelengd met zeepaardenvlees, zo redeneerden ze zweerderig samen.