Klompen

Tot mijn negende liep ik altijd op klompen. Of beter: bijna altijd. Want ik herinner
me levendig, dat ik – vijf jaar oud – mee mocht naar familie met een zoon Henkie,
die ‘anders’ genoemd werd.

Omdat mijn oma, die deze visite geregisseerd had, zich schaamde
voor mijn klompen, moest ik rode lakschoenen van mijn tante aan.
Nauwelijks waren we binnen bij het gezin met Henkie, of deze knaap wilde per se
de rode schoenen.

Uit vrees, dat ik op mijn falie zou krijgen, als ik de geleende schoenen
niet terug kon geven, weigerde ik vastberaden.

Maar de grote mensen dwongen mij te zwichten.

De hele middag hield ik Henkie, die trots als een paus in de rode schoentjes
paradeerde, strak in de gaten.

De hoop ze terug te krijgen zonk me steeds verder in de eh… kousen.

Gelukkig was het lot mij gunstig gezind. Met de belofte van snoep en forse aandrang wurmde de moeder de schoenen los, hoe hard Henkie ook blèrde. Ik was gered.