Dwaarheid

Geheel radeloos door de noodmaatregelen, die binnenkort ongegrond wet zullen zijn, en terdege beseffend, dat de nieuwe larienormen een einde gaan maken aan het laatste restje privacy, sociaal leven en het uiten van genegenheid, maar vooral voorgoed elke vorm van solidariteit zullen uitroeien, in die radeloosheid dus besloot ik onverwijld een bezoek te brengen aan de vroede vrouw, die mij al vaker de bol had gelezen.

Ze had zich goed voorbereid en luisterde op gepaste gehoorsafstand naar mijn zorgen.
Na mijn afsluitende vraag, hoe ik moest omgaan met al deze verse ellende, zweeg ze eenentwintig seconden en zei toen eenvoudig:


Terwijl ik half opgelucht en half beklemd naar huis fietste, passeerde ik ter hoogte van het busstation enkele werklieden in blauwe overalls. Ze plakten een affiche tussen de posters die ons al wekenlang alle heil van de wereld beloofden, mits we bij de komende verkiezingen op één van de neoglibberaal of schraapkundig gedeformeerde partijen zouden stemmen.
Twee zeer onopvallende heren in beige regenjassen hadden zich aan weerszijden van het aanplakbord geposteerd. Op basis van hun kledij veronderstelde ik, dat zij tot het gilde van onze onvolprezen geheime dienst behoorden. Vrijwel zeker  hielden zij de tot alle rebellie neigende arbeiders proactief in de gaten. Dit alles overwegend, moest ik uiteraard jegens mezelf toegeven, dat ik bezig was om een troebel vermoeden tot een prettig sluitend beeld om te vormen. Konden de heren in regenjas immers niet gewoon kinderlokkers zijn? Of filatelisten, die op hun dealer wachtten?
Om empirische aanwijzingen te vergaren, die mijn idee konden ontkrachten dan wel versterken, stapte ik af en ging ik quasi belangstellend de dienstregeling van de stadsbussen bestuderen. Onderwijl observeerde ik vanuit mijn ooghoeken het groepje mannen. Er liep een dame met een witte poedel door het beeld, maar de nieuwe poster was nu in volle glorie leesbaar en stak de verkiezingspropaganda danig naar de kroon.

De situatie staat in mijn geheugen gegrift. Zo was het, toen de dame en de poedel voorbij waren: