Voorbestemd voor de kunstacademie? Wie mijn oude schoolagenda’s bekijkt, zou al snel tot die conclusie komen. Toch legde ik nog een dwaalweg af, vóór het zover was. Hier een samengeprutste pagina met dingen uit de agenda van 1967-1968. Verderop volgen er meer.
In de zomer van 1967 was een tante van me zo aardig om mijn gekoesterde lange haren tijdens een onverhoedse aanval danig te verknippen. Dus liftte ik de volgende dag woedend samen met een vriend uit Enschede naar Zandvoort, van waaruit we later naar Amsterdam gingen. Omdat het Leger des Heils daar ons onderdak weigerde, zwierven we over straat, op weg naar Diemen, waar een quasi amicale man ons aansprak. Even later verscheen er politie en moesten we mee naar het bureau. Ouders werden gewaarschuwd en die van mijn vriend zouden ons de volgende dag ophalen. Het werd dus een nachtje cel. En heel lang wachten de volgende dag. Om wraak te nemen op de hele wereld en de dienstdoende agenten in het bijzonder gapte ik een rond, raar gum. Terug op school bleek je er foto’s mee te kunnen maltraiteren, mits ze op glanzend papier waren afgedrukt.
De licht getinte dame op de afbeelding heb ik zo van jas (zie links) en minirok ontdaan, de iets donkerder getinte heb ik daarvan nagetekend. De figuren rechts stammen van dezelfde pagina. Het gedragen mannetje houdt de dame moeilijk zichtbaar een microfoon voor en stelt haar een vraag, die door de wind van de Tijd is verzwolgen. De vlek op de tas van de mevrouw met de fiets is te wijten aan Photoshop. Hiervan hoop ik de oorzaak nog te vinden.
Verveelde het onderricht te erg of was mijn geest te onrustig om urenlang stil te luisteren naar alle kennis, die over ons leerlingen werd uitgestort en zonder welke een toekomstig bestaan miserabel zou zijn? Ik denk, dat beide beweringen juist zijn zonder elkaar uit te sluiten.
Hierna drie pagina’s die typerend zijn voor mijn dagbesteding in die tijd.
‘Nog eentje dan,’ was niet alleen het standaard antwoord, als mijn vrienden in de dorpskroeg na middernacht vroegen, of ik nú al naar huis ging. Hier geldt deze gevleugelde kippendrift voor nog een blad uit mijn agenda van ’67-’68. Ik vond dit te grappig om hier onvermeld te laten. Het legt impliciet een karaktertrek bloot: de neiging om te morrelen aan het vanzelfsprekende en daar liefst een cynische draai aan te geven.
Twee blokken tekst en wat andere ruis heb ik weggewerkt, vooral om geen gezanik te krijgen met auteursrechten van RIJAM. Voor het geval de tekstballon van de cowboy slecht leesbaar is: de heer Johnson, die vergeefs geblokkeerd wordt door een geest uit een potje, verordent in puik steenkolen-Engels in de hoorn: ‘Yes, here speaks mr Johnson from Texas: go on bombing Nord-Vietnam, never stop, that are my wishes for the new year 1967.’
En na die laatste ene ging de kroeg dicht. Maar zo abrupt mag het allemaal niet eindigen, toch? Daarom nog één citaat (om op te scheppen, dat ik niet slecht was in latijn) van zaterdag 11 november 1967 en dan twee plaatjes, die ik zelfs nu, zo’n 50 jaar later, nog waardeer om de techniek: een soort fresco in natte vulpen-inkt. Iemand anders waardeerde de tekening in 1967 ook al, zie het bijschrift in rood, wat trouwens een zeldzaamheid mag heten, want bijna niemand had toegang tot mijn agenda na een slechte ervaring.
Het citaat: O Tite, tute, Tati, tibi tanta tyranne, tuliste.
De vertaling: O Titus Tatius, jij hebt jezelf zoveel aangedaan, tiran.