Ufo

Tussen de halmen der dagen,
daar bloeide een bloem rood en stil.
Wat haatte de boer toch die bloedvlek.
Hoe graag had ie hem uitgerukt.
Maar als hij het ding zou gaan plukken,
verloor hij ook kostbare halmen.
Kon God soms een ufo hem sturen?

“Knip weg mij, o mannen van Mars, toch
die kwelling zo rood ginds op ’t land,
en reeds de komende zondag,
wanneer ik ter kerke zal gaan,
een offer zal ’k deswegen plengen,
groot als de parochie nooit zag.”

Toen klonk er een stem uit den hoge:
“Uw wens zij mij thans tot bevel.”
En nog in die nacht ook geschiedde
zoals deze stem had beloofd.
Uit verre vreemde sferen daalde
een ufo in ’t korenveld neer.
Tentakels sneden handig het schepsel,
om zijn kleur toch zo bitter gehaat,
en brachten de bloem met een lichtvaart
al naar zijn schepper weerom.

De boer genoot één dag,
zijn boosheid was verdwenen,
hij dankte groot en luid.
Een feestmaal werd gehouden,
het vetste kalf geslacht.

Maar ach, des anderen daags
zijn woede keerde weer.
De nacht bracht vreemde zoekers,
op graancirkels verzot.
Het koren op de akker,
vertrapt, was waardeloos.