Wat is nodig voor een duivelspact?
Een pact is een afspraak, overeenkomst of verdrag.
Als dit een duivelspact betreft, zijn daarvoor nodig:
• de duivel, die zich materieel kan manifesteren, of een van zijn trawanten per mandaat
• de partij die met de duivel in zee gaat
• de ziel als ruilmiddel of onderpand (garantie tegen contractbreuk)
• de tegenprestatie in de vorm van goederen, levensduur, succes
• bewijs, dat het pact is gesloten, bijvoorbeeld een tekst op perkament, bij voorkeur met bloed ondertekend of een uiterlijk merkteken zoals een tatoeage
• soms een (gespecialiseerde) bemiddelaar om contact te leggen met het bovennatuurlijke
Wat mist er?
Wat bij het afsluiten van een duivelspact opvallend mist, zijn drie zaken:
a) een geschillencommissie, waarop partijen een beroep kunnen doen als ze het over de uitleg of afwikkeling van het contract oneens zijn;
b) de mogelijkheid van juridische bijstand in geval a);
c) een metafysisch sociaal vangnet.
Bij meningsverschillen over de voorwaarden trekt de duivel als ‘pact-gever’ dan ook altijd aan het langste eind. Bij oprecht berouw en zware boetedoening kan de ‘pact-nemer’ enkel nog hópen op hulp van de maagd Maria of een andere heilige en Gods barmhartigheid. Zijn rechten heeft hij verspeeld.
Wie levert?
Er zijn nog meer vragen met betrekking tot het duivelspact.
Om te beginnen: wie is de beoogde leverancier van de aangeboden bovennatuurlijke zaken? Bestaat hij echt? Of alleen als fictie? Hoe kom je dat te weten? Is betaling alleen mogelijk met een ziel? En wat verkoop je dan? Hoe voelt het verlies van de ziel? Zijn er ervaringsdeskundigen, die je hierover kunnen inlichten? Je wilt tenslotte geen kat (middeleeuws voor duivel) in de zak kopen.
Natuurlijk grijp je bij zo’n identificatieprobleem naar het Van Dale Etymologisch woordenboek, de helderste bron. Al snel weet je dan na een tocht langs oude stadia van talen, dat diubel, tiuval, diovel, diofol, dievel, duvel ofwel ‘duivel’ staat voor Het Kwaad in persoon.
Dat is verdacht. Bij ‘duivel’ lijkt er sprake van een personificatie, wat geen garantie is voor werkelijk bestaan, integendeel. Aan Het Kwaad (Das Böse) heeft de Duitse filosoof Rüdiger Safranski een lijvig boek besteed, zonder de herkomst van Het Kwaad te achterhalen.
Enfin, Van Dale staakt de herkomst van het woord duivel na het latijnse diabolus bij διαβολος, Grieks voor ‘belasteraar’ van δια = doorheen, en βαλλειν = werpen.
Wikipedia is het daar maar ten dele mee eens: https://nl.wikipedia.org/wiki/Duivel.
Aanvullende twijfel over het echt bestaan van de duivel zaait de Hebreeuwse Bijbel.
Hierin komt de duivel niet voor, alleen satan wordt vier keer genoemd. Men kon zonder de duivel, want Jahweh of JHWH schiep zowel goed als kwaad volgens Jesaja 45:6,7.
In het Zoroastrisme schiep de oppergod Ahora Mazda evenmin het kwaad, beide ontstonden gelijktijdig en zijn in een eeuwige strijd verwikkeld.
Het Hindoeïsme plaatst kwade geesten en demonen in hellenrijken onder de mystieke gouden berg Meru, maar noemt geen (opper)duivel zoals het christendom, voor zover ik weet en het lijkt me een stap te ver om ‘de kracht die steeds naar ’t kwade streeft, maar toch het goede schept’ gelijk te stellen met de ‘goedig-meedogenloze’ Shiva, die ‘in een onstuimige dans de wereld in beweging zet om deze aan het einde onbewogen te vernietigen’ (bron: Terhart, F. en Schulze, J., Wereldreligies, ISBN 978-1-4054-9042-9, pag. 144).
Pas het Nieuwe Testament gebruikt het woord duivel (zie de lijstjes verderop). De Islam schaart de duivel onder de djinns, die in de gehele koran genoemd worden. In soera 72, getiteld Al-Djinn, komen ze zelf aan het woord en benadrukken ze, dat er goede en andere djinns bestaan. (Bron: De Heilige Qor’aan, Islam International Publications Ltd, Verba BV, Hoevelaken, 2001).
In het Boeddhisme wordt verhaald, dat de voormalige prins en later asceet Siddharta gekweld werd door de duivel, maar al diens verlokkingen weerstond en 49 dagen later de volkomen verlichting bereikte en een boeddha werd. Het Tibetaanse tantrayana-boeddhisme kent als relatief late versmelting (7e tot 9e eeuw na Chr.) van Boeddhisme en lokaal volksgeloof een grote schare afschrikwekkende goden en demonen.
Het confucianisme (er)kent geen hiernamaals, hemel of hel; opgaan in het grote geheel is hier devies en beloning.
Het Daoïsme of Taoïsme nam met het sjamanisme al vroeg het geloof in plaatselijke demonen en geesten over, die door daoïstische priesters met behulp van talismans, toverspreuken en (dans)rituelen uitgedreven c.q. opgeroepen konden worden om bijvoorbeeld een ziekte te genezen. Kristofer Schipper noemt deze praktijken ‘een relict van het sjamanistische substraat, dat altijd een onderstroom is geweest in het taoïsme’ en schrijft er op pagina 76 van zijn zeer informatieve en toch heldere boek Tao over. De daoïsten besteedden in de loop der eeuwen veel energie aan het identificeren van de kwade wezens (bron: The Encyclopedia of Taoism, Fabrizio Pregadio ed., Routledge, UK 2008, pag. 61 e.v.), want hun naam kennen schakelde demonen uit. Het daoïsme beperkte zich niet tot het overnemen van demonen en geesten, maar verbood ook op enig moment om nog langer offers te brengen aan populaire afgoden met de slogan ‘geesten eten en drinken niet’, wat ze bekrachtigden door deze idolen belachelijk te maken als zijnde ‘roofzuchtige uitbuiters, die zegeningen beloven, maar armoe, ziekte en een vroege dood brengen.’
Later verschoof de kijk op demonen. Een demon die goed werk deed voor de Dao kon als beloning opklimmen in rang en een transcendente status verwerven. Die hoger in rang waren geklommen moesten de lagere in toom houden. Een centrale duivelsfiguur of duivelskeizer als allerhoogste is in het daoïsme echter niet ontwikkeld.
Mogelijk ontstond in het christendom het idee van één hoogste duivel parallel aan de ontwikkeling van polytheïsme naar monotheïsme.
Het christendom stelt de duivel als de belichaming van het kwaad gelijk met (de) satan of de gevallen engel Lucifer, die tegen God rebelleerde (Genesis 6:2-4).
Nathan Johnstone schrijft in zijn The Devil and Demonism in Early Modern England (2006), dat het concept ‘duivel’ pas vorm kreeg in de vijfde eeuw na Chr. toen dit idee deel ging uitmaken van de christelijke orthodoxie. Emeritus professor Jeffrey Burton Russell, door Johnstone geciteerd als enige die ooit een volledige geschiedenis van het concept duivel schreef, verduidelijkt, dat de duivel werd uitgevonden in het kader van de theodicee: de almachtige en oneindige goede God die alles schiep, kon niet de schepper van het Kwaad zijn, dus moest er een tegenkracht bestaan of bedacht worden. Anders kwam je vast te zitten in een paradox.
(Een oprecht cynicus of radicaal filosofisch scepticus merkt hier op: Beperkt een paradox zelfs God? Zou een almachtige niet ook elke paradox kunnen overstijgen? Of zit het ware probleem in hetgeen verstand en logica aankunnen?)
Honderden gedetailleerde beschrijvingen van demonen met hun bijzonderheden presenteert Rosemary Ellen Guiley in haar boek The Encyclopedia of Demons and Demonology, Infobase Publishing, 2009. ISBN 0-8160-7314-7 met een voorwoord door John Zaffis. Haar opsomming begint met Abaddon, de engel van dood en verderf, wiens naam oorspronkelijk die van een regio in de hel was. Deze plek wordt zes keer genoemd in het Oude Testament (Spreuken 15:11 en 27:20, Psalm 88:11, Job 26:6 en 28:22 en ten slotte in Openbaringen 9:10).
Als laatste demon beschrijft Guiley 279 pagina’s later Zotz uit de Mayacultuur, een angstaanjagende demon met grote vleugels, een hondenkop, scherpe tanden en een bloederige, mismaakte grijns. Zotz houdt zich schuil in grotten, waar hij ook de buit verbergt, die hij van reizigers rooft. Toch is Zotz geen tolpoort.
* Het plaatje links maakte ik in de jaren 90, rechts in 1975; pas in 2019 kwam ik die rechts weer tegen en besefte ik de overeenkomst.
De duivel in het Nieuwe Testament
Onze aanbieder van het pact wordt dus als duivel in het Nieuwe Testament genoemd.
En dat heel vaak:
Mattheus 4:1. om verzocht te worden door den duivel.
4:5. Toen nam de duivel Hem mede naar de heilige stad.
4:8. nam de duivel Hem mede naar een zeer hogen berg.
4: 11. Toen liet de duivel Hem met rust.
13:39. de vijand, die bet gezaaid heeft, is de duivel.
25:41. vuur, . . voor den duivel en zijn engelen bereid.
Lucas 4:3. de duivel zeide tot Hem: lndien Gij Gods Zoon zijt.
4:6. de duivel zeide .. U zal ik al deze macht geven.
4:13. toen de duivel alle verzoeking ten einde had gebracht.
8:12. daarna komt de duivel en neemt het woord… weg.
Johannes 6:70. een van u is een duivel.
8:44. Gij hebt den duivel tot vader.
13:2. toen de de duivel reeds Judas… in het hart had gegeven.
Handelingen 10:38. genezende .. , die door de duivel overweldigd waren.
13: 10. Zoon des duivels, .. vijand van alle gerechtigheid.
Efeziërs 4:27. geeft den duivel geen voet.
6:11. kunnen standhouden tegen de verleidingen des duivels.
1Timoteüs 3:6. opdat hij niet… in het oordeel des duivels valle.
2Timoteüs 2:26. losgekomen uit den strik des duivels.
Hebreeërs 2:14. die de macht over den dood had, den duivel…
In de Statenvertaling: Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, den duivel.
Jakobus 4:7. biedt weerstand aan den duivel.
1 Petrus 5:8. Uw tegenpartij, de duivel, loopt rond als een brullende leeuw.
1 Johannes. 3:8. wie de zonde doet is uit den duivel.
3:8. de duivel zondigt van den beginne.
3:8. opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
Judas 9. Maar toen de aartsengel Michaël met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes, durfde hij geen smadelijk oordeel uit te brengen, doch hij zei: De Here straffe u!
Openbaringen 2:10. de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen.
12:9. de oude slang, die genaamd wordt duivel. 20:2.
12:12. de de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid.
16:14. het zijn geesten van duivelen, die tekenen doen.
18:2. Babylon is geworden een woonplaats van duivelen.
20:10. de duivel… werd geworpen in den poel van vuur.
Vindplaatsen van het woord duivels in het Nieuwe Testament (9 verzen) volgens de Statenvertaling op internet (deels overlappend met het vorige lijstje):
Lukas 4:33
En in de synagoge was een mens, hebbende een geest eens onreinen duivels; en hij riep uit met grote stemme
Handelingen 13:10
O gij kind des duivels, vol van alle bedrog en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren?
Efeziërs 6:11
Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.
1 Timotheüs 3:6
Geen nieuweling, opdat hij niet opgeblazen worde, en in het oordeel des duivels valle.
1 Timotheüs 3:7
En hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn, opdat hij niet valle in smaadheid, en in den strik des duivels.
2 Timotheüs 2:26
En zij wederom ontwaken mochten uit den strik des duivels, onder welken zij gevangen waren tot zijn wil.
Jakobus 3:15
Deze is de wijsheid niet, die van boven afkomt, maar is aards, natuurlijk, duivels.
1 Johannes 3:8
Die de zonde doet, is uit den duivel; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou.
1 Johannes 3:10
Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft…
Satan
Zoals gezegd, heet de duivel in de Hebreeuwse bijbel ook vaak Satan.
Het woord satan is in het christelijk latijn overgenomen en stamt van het Hebreeuwse sātān [tegenstander], van het werkwoord sātān [hij bood tegenstand, beschuldigde].
Satanisten bedrijven ook nu nog satanisme, te onderscheiden van theïstisch satanisme.
De bekendste moderne satanist is ongetwijfeld LaVey.
Satan in de bijbel
1 Kronieken 21:1
Job 1:6
Job 1:12
Zacharia 3:1
Mattheüs 4:10
Mattheüs 12:26 Luc. 11:18
Mattheüs 16:23
Marcus 1:13, 3:23, 3:26, 4:15
Lucas 10:18, 13:16, 22:3, 22:31
Johannes 13:27
Handelingen 5:3, 26:18
Romeinen 16:20
1 Corinthiërs 5:5, 7:5
2 Corinthiërs 2:10, 11:14, 12:7
1 Tessalonicenzen 2:18
2 Tessalonicenzen 2:9
1 Timoteüs 1:20, 5:15
Openbaringen 2:9, 2:13, 2:24, 12:9, 20:7
Vindplaatsen van het woord satan in de Statenvertaling:
2 Samuël 19:22
Maar David zeide: Wat heb ik met ulieden te doen, gij zonen van Zeruja! Dat gij mij heden ten satan zoudt zijn? Zou heden iemand gedood worden in Israël? Want weet ik niet, dat ik heden koning geworden ben over Israël?
1 Kronieken 21:1
Toen stond de satan op tegen Israël, en hij porde David aan, dat hij Israël telde.
Job 1:6
Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
Job 1:7
Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
Job 1:8 En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
Job 1:9
Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest?
Job 1:12
En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN.
Job 2:1
Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen.
Job 2:2
Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
Job 2:3
En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.
Job 2:4
Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
Job 2:6
En de HEERE zeide tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven.
Job 2:7
Toen ging de satan uit van het aangezicht des HEEREN, en sloeg Job met boze zweren, van zijn voetzool af tot zijn schedel toe.
Psalmen 109:6
Stel een goddeloze over hem, en de satan sta aan zijn rechterhand.
Zacharia 3:1
Daarna toonde Hij mij Josua, den hogepriester, staande voor het aangezicht van den Engel des HEEREN; en de satan stond aan zijn rechterhand, om hem te wederstaan.
Zacharia 3:2
Doch de HEERE zeide tot den satan: De HEERE schelde u, gij satan! ja, de HEERE schelde u, Die Jeruzalem verkiest; is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt?
Vindplaatsen van het woord satan in het nieuwe testament (22 verzen):
Mattheüs 4:10
Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: Den Heere, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.
Mattheüs 12:26
En indien de satan den satan uitwerpt, zo is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn rijk bestaan?
Marcus 1:13
En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem.
Marcus 3:23
En hen tot Zich geroepen hebbende, zeide Hij tot hen in gelijkenissen: Hoe kan de satan den satan uitwerpen?
Marcus 3:26
En indien de satan tegen zichzelven opstaat, en verdeeld is, zo kan hij niet bestaan, maar heeft een einde.
Marcus 4:15
En dezen zijn, die bij den weg bezaaid worden, waarin het Woord gezaaid wordt; en als zij het gehoord hebben, zo komt de satan terstond, en neemt het Woord weg, hetwelk in hun harten gezaaid was.
Lukas 4:8
En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: Gij zult den Heere, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen.
Lukas 10:18
En Hij zeide tot hen: Ik zag den satan, als een bliksem, uit den hemel vallen.
Lukas 11:18
Indien nu ook de satan tegen zichzelven verdeeld is, hoe zal zijn rijk bestaan? Dewijl gij zegt, dat Ik door Beëlzebul de duivelen uitwerp.
Lukas 13:16
En deze, die een dochter Abrahams is, welke de satan, ziet, nu achttien jaren gebonden had, moest die niet losgemaakt worden van dezen band, op den dag des sabbats?
Lukas 22:3
En de satan voer in Judas, die toegenaamd was Iskariot, zijnde uit het getal der twaalven.
Lukas 22:31
En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe;
Johannes 13:27
En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk.
Handelingen 5:3
En Petrus zeide: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, dat gij den Heiligen Geest liegen zoudt, en onttrekken van den prijs des lands?
Romeinen 16:20
En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren. De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met ulieden. Amen.
1 Korinthiërs 5:5
Denzulken over te geven aan den satan, tot verderf des vleses, opdat de geest behouden moge worden in den dag van den Heere Jezus.
1 Korinthiërs 7:5
Onttrekt u elkander niet, tenzij dan met beider toestemming voor een tijd, opdat gij u tot vasten en bidden moogt verledigen; en komt wederom bijeen, opdat u de satan niet verzoeke, omdat gij u niet kunt onthouden.
2 Korinthiërs 2:10
Dien gij nu iets vergeeft, dien vergeef ik ook; want zo ik ook iets vergeven heb, dien ik vergeven heb, heb ik het vergeven om uwentwil, voor het aangezicht van Christus, opdat de satan over ons geen voordeel krijge;
2 Korinthiërs 11:14
En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts.
1 Timotheüs 1:20
Onder welken is Hymeneüs en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te lasteren.
1 Timotheüs 5:15
Want enigen hebben zich alrede afgewend achter den satan.
Openbaring 2:13
Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont.
Vindplaatsen van het woord satans in het nieuwe testament (7 verzen):
Handelingen 26:18
Om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God; opdat zij vergeving der zonden ontvangen, en een erfdeel onder de geheiligden, door het geloof in Mij.
2 Korinthiërs 12:7
En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven een scherpe doorn in het vlees, namelijk een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen.
2 Thessalonicensen 2:9
Hem, zeg ik, wiens toekomst is naar de werking des satans, in alle kracht, en tekenen, en wonderen der leugen;
Openbaring 2:9
Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede (doch gij zijt rijk), en de lastering dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar zijn een synagoge des satans.
Openbaring 2:13
Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont.
Openbaring 2:24
Doch Ik zeg ulieden, en tot de anderen die te Thyatire zijn, zovelen, als er deze leer niet hebben, en die de diepten des satans niet gekend hebben, gelijk zij zeggen: Ik zal u geen anderen last opleggen;
Openbaring 3:9
Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uw voeten, en bekennen, dat Ik u liefheb.
Maar bewijst het feit, dat iemand vaak genoemd wordt, dat hij werkelijk bestaat of dat hij als geest kan materialiseren en dan contracten met mensen kan afsluiten? Of is dit soms een vorm van antropomorfisme? Een soort Vergegenständlichung of Verdinglichung?
Lieve help, moeten we het niet zo moeilijk maken en spreken over een schepping uit het niets, waarbij de denkfout is: het woord bestaat, dus het ding bestaat, bijvoorbeeld de blauwbilgorgel.
Waarmee we terug in de Middeleeuwen zijn, bij het nominalisme en nog verder terug bij Plato met zijn Ideeënleer, die de indruk wekt van een onnodige verdubbeling van ‘de wereld die alles is, wat het geval is’, zoals Wittgenstein formuleert. Waarna we er maar snel Martin Heidegger bij zullen halen, die in ‘Die Frage nach dem Ding’ (Max Niemeyer Verlag Tübingen, 1975) behartenswaardige dingen zegt over deze problematiek.
Taak van de duivel
Op gezag van Wikipedia citeer ik, dat de duivel oorspronkelijk een lid van de hemelraad was, zeg maar Minister van Slechte Zaken (Job 1:6). Zijn taak was, de wereld te doorkruisen (Job 2:2) en het kwaad van de mensen aan te geven. Daarom is Mephisto aanwezig in de hemel, waar hij de weddenschap met God betreffende Job afsluit (Job 1:6 t/m 1:12), die Goethe als Proloog in de Hemel heeft opgenomen in Faust I (regels 299 tot 350, vooral 312), waarna Marten Toonder zo’n weddenschap eveneens in het verhaal ‘De Zelfkant’ (BV 174, vanaf strip 01412) verwerkte. Goethe laat God in regel 294 van Faust I zelfs letterlijk verwijzen naar de rol van verrader, die Mephisto altijd had: ‘Komt gij altijd om aan te klagen?’ Officier van Justitie of – voor Engelstalige boeven – prosecutor is de duivel dus ook. Best een druk leven, temeer wanneer je bedenkt, dat de duivel zich niet zou beperken tot het aanbrengen van al gepleegde zonden, maar ze proactief ook uitlokt en initieert volgens Efeziërs 6:11, zoals de tragedie Faust bewijst. In het Nederlandse strafrecht valt uitlokking onder Deelneming. Als Mephisto daarop betrapt wordt, zal hij vermoedelijk op een lokfiets vluchten naar een lokharige lokhoer, wier lokroep hem gelijk het lokfluitje van een lokvink zowel lokspijs als lokstof (feromoon) is. Een verlokkelijk idee trouwens.