Duivelspact 2

Het pact met de duivel
Het thema duivelspact had al een lange literaire weg afgelegd, toen Goethe het opnam in zijn Urfaust en later in Faust I en Faust II.
Zo’n pact met de duivel komt al tijdens het vroege christendom voor in de legende van de diaken Theophilus, die door valse beschuldigingen zijn baan kwijtraakt. Om de functie terug te krijgen vraagt hij hulp aan een joodse magiër. Deze man legt contact met de duivel. Theophilus moet hem zijn ziel verkopen en Christus en Maria afzweren. Zo krijgt de diaken zijn baan terug. Maar na zeven jaar zondig leven krijgt hij berouw en bidt hij veertig dagen tot Maria. Zij bemiddelt bij Jezus, die het perkament ontfutselt aan de duivel, waarna Theophilus het verbrandt en in het openbaar getuigt van zijn dwaling en het wonder.
‘De legende van Theophilus wordt later door Paulus Diaconus overgenomen, maar komt ook voor in de driedelige encyclopedie ‘Speculum naturale, historiale doctrinale’ ofwel Spiegel der Geschiedenis van Vincent van Beauvais (1250), in de Gouden Legende van aartsbisschop Jacobus de Voragine (ca. 1230-1298), in een gedicht van Roswita uit het jaar 970, bij de Parijse dichter Rutebeuf (1280) en in de Engelse en Spaanse literatuur en natuurlijk in de Faust van Goethe,’ schrijft Umberto Eco in zijn Geschiedenis van de Lelijkheid.

Van een duivelspact is ook sprake in de middeleeuwse legende van Cyprian.
Deze heidense jongeman verkoopt zijn ziel aan de duivel om zijn beminde Justina te veroveren. Dat lukt, maar hij wordt zo geroerd door de trouw van het meisje, dat hij zich uiteindelijk bekeert en samen met haar in het jaar 304 de martelaarsdood sterft. Calderon de la Barca (1600-1681) neemt dit thema over in De wonderdadige magiër (1637), dat wel de Spaanse Faust is genoemd. Een beschrijving, die de lachspieren tot overwerk aanzet, vind je hier.

Soili-Maria Olli

Een voorbeeldig gedegen studie vormt de bijdrage ‘The Devil’s pact: a male strategy’, geschreven door  Soili-Maria Olli en opgenomen in het boek ‘Beyond the witch trials, Witchcraft and magic in Enlightenment Europe’ van Owen Davies and Willem de Blécourt, Manchester University Press 2004. Binnen een ruimer referentiekader schrijft Olli, dat er in de periode 1680 tot en met 1789 in Zweden negenentwintig processen zijn gevoerd tegen personen (meestal mannen, vaak soldaten), die een pact met de duivel zouden hebben gesloten.

Doe het zelf

S. Jason Black & Christopher S. Hyatt, Ph. D. wijdden een heel boek aan het duivelspact: ‘Pacts With The Devil, A Chronicle of Sex, Blasphemy & Liberation’ New Falcon Publications, Tempe, Arizona USA 1993, herdrukt in 1997.
Het werk is sterk geënt op magie en met name op invocaties ofwel het aanroepen van spirituele krachten, geesten of demonen, wat nogal veel moed vergt. Dit oproepen van geesten behandelen de schrijvers niet als een deemoedig afsmeken, maar als een afdwingen, waarbij de magiër de controle heeft. Zij wijzen hierbij op de sjamanistische praktijk, die voor de sjamaan ook grote risico’s meebrengt. Volgens hen ontstond de traditie van het duivelspact in de tijd, dat het Romeinse Rijk op instorten stond en het christendom na een eeuw van officiële godsdienst in conflict kwam met oudere geloofsopvattingen (pag. 49). Eén pagina verder verwijzen ze echter naar de prehistorie.
Behandelt het eerste deel de geschiedenis van het duivelspact, in het tweede deel staat na een introductie wat Grimoires zijn een beschrijving van het Ritueel van Lucifuge ofwel de Kunst om een Duivelspact aan te gaan, ten dele gebaseerd op The Grand Grimoire inclusief het sex-offer. Al direct hebben de auteurs overigens gewaarschuwd, dat elke toepassing van de beschreven (sex)rituelen voor eigen risico is en dat overtredingen van de wet niet verstandig zijn.
Als persoonlijke noot wil ik hieraan toevoegen, dat al deze zaken een belangrijk rol spelen in de roman Zielsverduistering.

Onorthodox

In tegenstelling tot veel religies stelt Karel van der Nagel  in een voordracht uit 1963 de duivel voor als Lucifer en net als Prometheus en Jezus een lichtbrenger die geen bedreiging is voor de mens, maar juist een hulp bij diens ontwikkeling. Zoals ook Olli, Black en Hyatt constateert hij, dat een machtsinstituut als de Kerk er alle belang bij had om van de duivel een angstaanjagende figuur te maken, die de kudde der gelovigen mak hielp houden. Het moest ontmoedigd worden om God in jezelf en vanuit jezelf te ontmoeten, onafhankelijk van bemiddelaars (‘tussenhandel’). De duivel werd dan ook vervormd tot het hoogste Kwaad, ‘een gehoornde demon, die met grijpklauwen uit de onderwereld verschijnt om zieltjes te verscheuren.’
Van der Nagel noemt het idee van een duivelspact dwaasheid. Hoe zou de mens de ziel kunnen verhandelen? De ziel als goddelijke vonk is geen eigendom of bezit, de mens heeft deze vonk slechts in bruikleen. En zou de duivel meegaan in deze vorm van opzetheling en ervoor betalen met geld en goud, vrouwen, macht, gezondheid, verjonging? Welnee, het kwam de Kerk beter uit om hem zo af te schilderen, ‘want anders was de duivel niet afschrikwekkend en gevaarlijk genoeg’ en zouden waaghalzen of wanhopigen zijn gaven misschien accepteren.
Zoals onder meer Faust deed. In oudere versies van het verhaal gaat Faust gefileerd naar de hel, maar Goethe laat hem op het nippertje redden. Volgens Van der Nagel, omdat ‘de hellevaart van Dr. Faustus zijn intrede in de grot der wijsheid, het bestijgen van de treden der bewustwording is.’ De vlammen van de hel zijn geen foltering, maar loutering.
De kracht die wij duivel noemen, bestaat wel degelijk volgens Van der Nagel, maar de duivel vol gefantaseerde attributen als horens, bokkenpoten, gesoigneerd sikje en vol verfoeilijke menselijke eigenschappen is een hersenspinsel.