Op Patmos
Wat voedt de scheppingsdrang
zo hevig in dit somber oord?
’t En zijn de duivels niet
die ver van mij zich houden
Of zijn ze soms verkouden
verstopt achter ’t behang?
Gebeden zeg ik immers veel
noch kijk ik telkens in mijn mail
Zijn het soms Circe’s biggen,
zou het toch daaraan liggen?
Het welt maar op en wordt dan woord
Er valt niks te bestrijden
Ik vlecht een heel fraai zinnen-koord
en moet hier hevig lijden
Want ach, mijn stoutste dromen
staan stug gelijk staketsels
maar nauw tot Zijn gekomen,
geboren als een woord
door bijzin en voorzetsels
reeds in de wieg vermoord