Raad

Mijn aangeboren vermogen om snel en tegendraads te associëren mag buitenstaanders misschien verleiden tot het oordeel, ook wel zo te willen kunnen denken.
Een vaderlijk vermaan is hier echter op zijn plaats. Neem exempel aan koning Midas, die overhaast wenste, dat alles wat hij aanraakte in goud zou veranderen, waarna hij ’n smartelijke hongerdood moest sterven, omdat meteen al zijn eerste bete broods hem zijn gebit kostte en alle volgende etenswaren qua economische waarde groot, maar qua voedingswaarde nihil bleken.
Een overdaad aan goud doet mij gelukkig niet lijden, maar de onwillekeurige drang om te associëren kent wel nadelen.
Zo wilde ik vorige week een verhaal schrijven over de Schotse families Hebbards en Hefnods, die al eeuwen in een scheve vete gewikkeld zijn. Deze onmin verhindert, dat de verliefde Julia’s van de ene zijde ooit zullen huwen met de amechtig smachtende Ome O’s van de andere kant, wat dan weer leidt tot ingewikkelde oplossingen, die alleen maar meer drama veroorzaken.
Dit tot genoegen – want de kas spekkende – vreugde van uitgevers, filmmakers en ander onguur volk. Maar ik dwaal af als een zwerver, even verliefd op vreemde streken als Tijl U.

Zijn wij, eenmaal geworpen in de wereld, niet slechts marionetten, die lijdzaam figureren en bestuurd worden door hogere machten, diep verborgen in ons eigen dna?
De vraag stellen is nu eens niet eo ipso hem beantwoorden. Daar komt heus wel meer bij kijken. Toeschouwers, met een beetje geluk, want je wil natuurlijk wel, dat een boek of film of essay de kosten van het maken tenminste minimaal dekt, want zoiets kost goud geld. Natuurlijke selectie en marktwerking kunnen hier weldadig snoeien, maar wie draait dan op voor de kosten van de afvalverwerking en de psychologische bijstand van de mislukte scheppers? Een taak voor de overheid? Dat afschuifmechanisme lijkt mij in tegenspraak met de vrije markt en het beginsel ‘ieder voor zich’, dat garant staat voor de voortdurende verbetering van n’importe quoi.

De conclusie van dit betoog moge duidelijk zijn, al moet men deze gevolgtrekking niet als een deus ex machina (ἀπo μηχανῆς θεός) beschouwen, stiekem boven het toneel gehangen door een auteur die het spoor bijster is en de vragen die hijzelf heeft opgeworpen op slinkse wijze uit de weg wil gaan en ruimen. Nee, kort samengevat mag men stellen: hoe sneller geest, hoe groter feest, doch eens ontvleesd, wordt het een beest.