‘Jas maat 5, is dat niet wat krap?’
Kan. Maar ik wilde hier eigenlijk het duo Wijnkop presenteren. Twee figuren, die hun bestaan ontlenen aan de honderdvierenzeventig spreekwoorden, waarin wijn een rol speelt.
‘In vino veritas,’ riepen immers al de oude Romeinen, als ze het op een zuipen wilden zetten ter viering van wat dan ook. Een nieuwe nederlaag tegen Asterix en Obelix bijvoorbeeld. Dus vandaar.
Nu hebben we gelukkig de fysiognomiek, die ons houvast biedt bij het beoordelen van onze medemens, zodat we met behulp van algemeen geldige richtsnoeren kunnen vaststellen, dat Z. Wijnkop een boosaardig type is. Iemand die men beslist niet moet vertrouwen, laat staan dat men bij hem een verzekering zou afsluiten of nog erger, dat men hem geld zou toevertrouwen om er beleggingen mee te financieren zoals The Wolf of Wallstreet, die naar het leven getekend is in de gelijknamige film. Had Wijnkop er ook anders kunnen uitzien? Genetisch is die kans klein, maar in de kunst kan bijna alles, dus laten we wat winegums, een sodativum en een staalborstel ter hand nemen om te zien, welk resultaat ons dan te wachten staat.
De tweelingbroer! Uit hetzelfde hout gesnoeid en op het tweede gezicht te zien ingetogener, maar dat zal het gevolg zijn van de jarenlange treiterijen, die de jeugd van deze stakker verpest moeten hebben, terwijl zijn broer wreed genoot van het martelen van de persoon, die zijn uniciteit dag in dag uit ter discussie stelde enkel door er te zijn, dus door zijn an und für sich seiendes Dasein.
‘De hel, dat is de ander,’ zullen beiden vaak gedacht hebben. Merk hier het opvallende fenomeen op, dat tweelingen identiek kunnen zijn tot in hun gedachten toe!
Wat ons voert naar contemplaties over de oorsprong en het wezen van verwondering. Helaas ontbreekt het op deze plek aan marginale ruimte om dergelijke beschouwingen uitputtend te behandelen en moeten wij ons beperken tot deze constatering, zoals ook Fermat met zijn laatste vermoeden deed, wat generaties van wiskundigen driehonderd jaar lang in verlegenheid bracht, tot Andrew Wiles na zeven jaar noest zwoegen op maandag 19 september 1994 het laatste stuk voor het bewijs vond, waar Fermat naar hintte en dat Wiles in 1995 kon publiceren.
‘Hadden die jongens geen ouders om ze op te voeden? Wat voor ontspoord gezin was dat?’
Tragiek, drama. Maar al konden wij het lot tot in zijn verste uithoeken doorgronden, zou dat vertroosting bieden?
Nee, er was geen vader. Ja, er was een moeder.
In haar jeugd mishandeld raakte zij al jong in slecht gezelschap, dat uit gore genotzucht maar wat graag haar verlangen naar warmte en ware liefde leugenachtig opvulde en haar zwanger maakte. Maar waar zij naïef hoopte, via een liefdesverbintenis te ontsnappen aan haar afkomst, bleef ze met de tweeling zitten, met Z. en K. Wijnkop.
De dagelijkse strijd om brood voor deze koters nam al haar aandacht in beslag. Vaak was zij genoodzaakt haar lichaam aan syfilitische ploerten en andere wellustelingen aan te bieden. Blind was zij voor de gemene acties van Z. en het lijden van K.
Deplorabel was de toestand en verbetering lag ver achter de horizon van elke verbeelding van het trieste trio. De spiraalvlucht naar het einde kon niet voorkomen worden. Geld voor een urn, grafsteen of gezellige afscheidsparty was er niet.