Brgghus XIV 06

De oude Childpad leest

‘Herfst, onmiskenbaar in de namiddag.
Dorre bladeren knisperen onder je voeten. De verblekende zon maakt elke beschrijving verder overbodig. Zacht zoemend verkeer op de snelweg in de verte accentueert slechts de stilte. Plotseling klinkt de gil van een stenotypiste. Zij ziet uit haar machine een behaard wezen klimmen.
Langzaam breidt het monster zich uit over de toetsen, als een olievlek, maar de stank die het verbreidt lijkt meer op een schimmelende dweil in een emmer rioolwater.

De soezerige sfeer is voelbaar in de straten. Mensen lopen gebogen. Triest staren zij naar de grond, alsof zij zeer tot hun ongenoegen en noodgedwongen de aarde bewonen, veel te lang al.’

 

 

In zijn bedompte achterkamer wordt Brgghus
XIV wakker. Hij geeuwt, rekt zich uit en richt zich kreunend op. Nu ziet hij de envelop onder de deur steken. Een brief? Hij staat op, maar een duizeling overmant hem. De kamer draait, er cirkelen sterren om zijn hoofd.
Pas na minuten lukt het hem om rochelend op te staan. Hij spuugt een groene slijmkwal in de gootsteen en loopt naar de deur. Zijn slechte conditie vervloekend bukt hij zich en pakt hij de brief.

‘Beste Brgghus, waarom kom je niet terug? Natuurlijk is het niet makkelijk voor je, maar in Het Aquarium gist het! Vergeet de gele denkkevers! Kom snel!’

Bleek en licht hijgend van opwinding zakt Brgghus in zijn armzalige leunstoel.

‘Hoe wisten ze mij te bereiken? Wie heeft mijn adres verraden? Hoe konden zij… maar vooral… wat moet ik doen? Ebefea? Heeft zij haar mond voorbijgepraat? Maar waar dan? Toch nooit uit vrije wil? Is ze gedwongen, gemarteld zelfs? Hun methoden moeten meedogenloos zijn, heb ik horen fluisteren.

Het valt niet uit te sluiten in deze bizarre tijden met verdwijningen en raadselachtige, bruine artikelen in de kranten. Vragen, vragen zonder antwoorden.
Ware ik niet deze machteloze substantie bloederig en kleverig vlees, ik zou vluchten.’

Brgghus steunt met zijn hoofd op zijn gespannen linker knuist.
‘Maar onder deze omstandigheden… Zullen ze me ooit met rust laten?
Nee , ik ken ze als mijn eigen verleden! Bovendien zullen ze overal spionnen hebben.
Zelfs Ebefea kan een onbetrouwbare spionne blijken. Of is ze overgelopen, omdat de pijn van de mensonterende folteringen te erg werd?’

‘Vluchten zal trouwens zinloos zijn. Zeker nu ze dit adres al hebben. Ik zal gevolgd worden, n’importe waar ik me tracht te verschuilen. Men kan niet weglopen voor de waarheid.’
Terwijl hij de waterkoker aanzet, overweegt hij: ‘Mijn vrienden de spinnen, die het web voor mij bijna gereed hebben, zullen woedend zijn. Noch de Tarnkappe noch Nessus’ kleed zal ooit mijn lichaam sieren. Het is onmogelijk om onzichtbaar te worden voor de anderen, maar kan ikzelf onvindbaar worden voor mezelf? Maar als zoekend subject en gezocht object samenvallen, is de dualiteit weliswaar opgeheven, maar kan er geen kennen meer zijn, want de noemer van een verzameling mag nooit onderdeel zijn van de verzameling in kwestie.’

Brgghus sluit zijn ogen en wacht. Langzaam bekruipt de avond de stad. In de huizen verhevigt het rumoer. Arbeiders komen thuis, kinderen kijken tv, moeders schreeuwen iets naar de overkant van de straat. Gedekt door de dreigend dalende deemster zouden boze machten nu gemakkelijk kunnen toeslaan vanuit de hoeken van zijn kamer. Geruisloos vallen schilfertjes kalk op het tapijt. Terwijl zich glinsterend condens vormt op de muren, schuift de tafel grimmig door de kamer. De bomen op het schilderij boven Brgghus’ bed groeien hoorbaar en hengsten snuiven onrustig. De koperen kraan probeert krampachtig zijn oorspronkelijke vorm te behouden, maar vervloeit weldra. Een gezicht vol afgrijzen wacht in de gootsteen op een teken. Misschien is het slechts een metafysische spanning.
Plotseling hinniken de paarden. Als een schreeuw vult dit geluid de kamer.