Faust zelf

Faust

Johann Georg Faust heeft echt bestaan. Dat blijkt uit minstens negen betrouwbare historische bronnen, die Pieter Steinz op basis van vooral de tientallen standaardwerken van Günther Mahal en andere doorgewinterde Faust-kenners opsomt in zijn boek  ‘De duivelskunstenaar. De reis van doctor Faust door 500 jaar cultuurgeschiedenis’ dat terecht een lovende recensie kreeg.

Deze Johann Georg Faust is geboren in Knittlingen. Volgens sommigen als onecht kind van ene Jörg Gerlach en de huishoudster in het huis, dat in een Kaufbrief uit 1542 te koop wordt aangeboden als het geboortehuis van Faust. Als zijn geboortedatum noemt Mahal op basis van diepgravend onderzoek donderdag 23 april 1478.

Over het leven van Faust is feitelijk weinig bekend, maar de legendevorming begon al tijdens zijn leven en gaandeweg werden steeds meer bovennatuurlijke krachten en wonderdaden aan hem toegeschreven. Zeker is, dat Georgius Faustus een opschepper en fantast was, die graag in herbergen vertoefde. Dit staat in een brief uit 1513, geschreven door de humanist Mutianus Rufus, die ‘de handlezer’ in een herberg in Erfurt heeft horen opscheppen.

Ook was hij zeker een astrolooog van faam, want het kasboek van de bisschop van Bamberg vermeldt, dat in 1520 tien gulden ‘aan de filosoof doctor faustus’ is betaald voor het trekken van een geboortehoroscoop.
Kilian Leib, prior in het klooster van het Beierse Rebdorf, noteert op 5 juni 1528, dat ‘Georgius faustus helmstet’ heeft gezegd, dat profeten geboren worden wanneer Zon en Jupiter in hetzelfde sterrenbeeld staan.
De Tübingse professor Joachim Camerarius vraagt in 1536 aan een vriend van de voorspeller hoe Faust de kansen van keizer Karel V in zijn oorlog tegen de Franse koning Frans 1 inschat.
Ten slotte is er nog een bericht uit 1540 van ene Philipp von Hutten, die in 1534 als avonturier naar Venezuela was gegaan en toen blijkbaar aan Faust had gevraagd, hoe de vooruitzichten waren. Nu gaf hij in een brief toe, ‘dat de filosoof Faustus het bij het rechte eind heeft gehad, aangezien we een heel slecht jaar hebben gehad.’
Dit lijkt voldoende te bewijzen, dat Faust een vermaard en kundig astroloog was.

Negatieve vermeldingen zijn er ook.
Zo krijgt ‘Dr. Jorg Faustus von Heidelberg’ op 17 juni 1528 te horen, dat hij uit Ingolstadt verbannen wordt. En een Neurenbergse burgemeester besluit, dat aan ‘doctor faust, de grote sodomiet en nigromant geen vrijgeleide moet worden gegeven in Furth.’
De stadsarts van Worms, Philipp Begardi, vergelijkt Faust in 1539 met de Zwitserse arts Paracelsus en noemt hem een charlatan en praalhans.

Het felste schotschrift tegen Faust schrijft de abt en bibliofiel Johannes Trithemius, geboren in 1462. Hij noemt ‘deze Joris de Sabijn, die zichzelf de prins der dodenbezweerders noemt’, een vagebond, een landloper en een ijdele zwetser, die in een herberg heeft staan opscheppen, dat hij zonodig alle boeken van Plato en Aristoteles in verbeterde vorm kan reproduceren, maar dat hij ook alle wonderen van Christus makkelijk na kan doen.
In Kreuznach heeft de vagebonderende blaaskaak zichzelf de beste alchemist aller tijden genoemd, waarna hij daar werd aangesteld als schoolmeester. Dat duurde echter niet lang, want Faust begon de abjectste vormen van ontucht met de hem toevertrouwde jongens te plegen en toen dit ontdekt werd, vluchtte hij halsoverkop en ontkwam hij ternauwernood aan zijn verdiende straf.

Mahal en Steinz waarschuwen, dat Trithemius dit schotschrift uit puur eigenbelang schreef. Door Faust zo af te schilderen hoopte hij zijn eigen straatje schoon te vegen en criticasters de pas af te snijden. Niettemin zijn de roddels later maar al te graag overgenomen en hebben ze in hoge mate bijgedragen aan de beeldvorming van Faust.