“de minst van al gezellige
is toch wel de ééncellige
men noemt hem ook wel heremiet
meer heer dan miet? dat weet men niet
wel is bekend waar of ze huizen
ze bivakkeren meest in kluizen
en één ding nog tot besluit
ze willen daar beslist niet uit”
aan ’t eind van ieder goed betoog
zijn verwachtingen zeer hoog:
wie durft de spreker uit te dagen
met gewiekst geslepen vragen?
hier werd dus de vraag gesteld
hoe zo’n ééncellige nu telt
spreker had zoiets verwacht
en voordien al nagedacht
daarom kon hij eerlijk zeggen
dat hij dit fijn uit zou leggen
“ééncel leeft als was hij punt
en dat is hem ook gegund
legt men punten op een rij
worden ze veel minder vrij
zo te liggen op één lijn
vindt ééncellige niet fijn
hij heeft niks met naaste buren
die voortdurend naar hem gluren
maar met leggen grijpt men in
daarin heeft ééncel geen zin
laat hij zich niet welgevallen
ééncel heeft niks met getallen”
luid applaus, elk klapt tevree:
ééncellig? die telt niet mee
Naschrift:
“maar de staat het meest natuurlijk
en voor mensen avontuurlijk
ook al doet dit wel vaak pijn
is om een autist te zijn”