Weliswaar nauw te geloven:
bij een bruiloft ver hierboven
kregen drie godinnen bonje
wie de mooiste noemen kon je
en wie dat ook werk’lijk was.
Zeg nou zelf, dat geeft geen pas
dus besluit de hoogste Heer
wijs te danken voor de eer
laat een herderskind beslissen
want dat kan zich niet vergissen
ongerept en vol van huiver
is diens ziel immers nog zuiver.
Schapenhoeder Paris koos:
maakte twee godinnen boos,
maar zijn loon alhier op aarde
was een vrouw van hoogste waarde.
Hij logeerde in de woning,
het kasteel, van Sparta’s koning
wist diens koningin te schaken
deelde met haar bed en laken
samen namen zij de benen
spoedden zich naar Troje henen.
Dit moest uiteraard gewroken
want de echtband was gebroken
en de schande was te groot
dus de eer-rover moest dood.
Alle vorsten moesten komen
en ook and’re hoge (b)omen
Paris diende opgespoord
en heel Troje uitgemoord.
Deze intro maakt wel klaar
wat er aan de hand was, maar
wenden wij thans onze blikken
naar een held die niet te strikken
leek voor ruige avonturen
want het zou zijn tijd wel duren.
Maar je kunt je niet verschuilen
door te kreunen en te pruilen,
wie geroepen wordt kan niet
vlieden, dat verhaalt dit lied.
Odysseus was een slimme vent
van wie je vast wel streken kent.
Om naar Troje mee te zeilen
en daar heel veel bloed te dweilen
daarvoor wou hij liever passen
om thuis fijn te klaverjassen
met zijn pasgeboren zoon
ook al kostte het hem hoon.
Dus hij veinsde dat hij gek was
zong een lied met diepe bas,
mensen die hem er naar vroegen
hoorden, dat hij liep te ploegen.
Heel het strand zou hij bewerken,
maar zijn vrienden lieten merken,
dat ze reeds zijn list doorschouwden
en dat hij voor niks nog sjouwde,
wierpen zoonlief in de voor,
want ze hadden hem wel door.
Ja, het pleit was toen beslecht,
hij moest mee naar Troje, echt.
Dat verdroot Penelope
die zat daar nog jaren mee;
garen spon ze bij het wachten
goden lieten haar lang smachten.
Een grote vloot koos toen dus zee,
er gingen heel wat krijgers mee,
aan boord ook veel matrozen
en massa’s lege dozen:
een grote krijgsbuit was beloofd,
op grote schaal diende geroofd,
brandschatten zou men, plunderen
de hand leggen op runderen
om die aan het spies te braden
voor mens noch dier was er genade
’t Ging prachtig voor de wind,
de reis verliep gezwind
het kwaad zou dra gewroken
de vijand wreed gebroken
Met zoveel stoere helden
en manschappen te velde
niet bang en evenmin vervaard
zou ’t klusje dadelijk zijn geklaard
Maar net als Wereldoorlog één
bij Ieper vastloopt als een steen
in modder en in smurrie
zo levert alle hurry
de Grieken evenmin veel op
het zit muurvast bij Troje
al vallen er wel dooien.
Bij de Trojanen ’t allerbangst?
de lafaard Paris die vol angst
dat hij moet duelleren
nog mores krijgt te leren
indien zijn hoofd wordt afgehakt
heeft hij fors naast de pot gekakt
‘wat gaan ze doen met Helena
als ik gesneefd ben en daarna?’
Gelukkig zegt een lector:
‘waarom stuur je niet Hector?’
Hem lijkt het lot zeer welgezind
want bij de Grieken ’t meest bemind,
Achilles, doet boos niet meer mee
en dat stemt Hector zeer tevree
Gedaan wordt daarop als gezegd
de tweestrijd echter niet beslecht
ze gaan dus verder knokken
Paris zit laf te mokken
’t Wordt kantje boord voor Griekenland
hun eerste schip vliegt al in brand
Ja, Troje staat op winnen
de buit is bijna binnen
Dit nu verdriet erg Patroklos
hij spant rap in zijn snelste ros
begint verwoed te strijden
zonder gevaar te mijden
maar als het lot lijkt omgekeerd
gaat het aan ’t eind toch nog verkeerd
Hector met de hulp van goden
lukt het Patroklos te doden
Het enig goede aan dit feit:
Achilleus mengt zich in de strijd
hij heeft zijn drift beteugeld
en voelt zich als gevleugeld
verdrijft met macht de lieden
die bang hun stad in vlieden
slechts Hector blijft nog moedig staan
Achilles zal hem kansloos slaan
De bange stad wordt ingeklemd
en al het leven zeer geremd
maar ondanks al ’t verduren
zal het nog jaren duren
voor Troje zal gaan vallen,
men slechten kan de wallen
zodat in ’t kamp der Grieken
ontstaan steeds polemieken
van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat
beraadslaagt daar een wijze raad
die veelvuldig een glaasje schenkt
en eindelijk een vraag bedenkt:
of Odysseus soms iets wist?
Dus hij bedenkt een superlist:
een reuzenpaard wordt er gebouwd
op wielen en van kostbaar hout
maar niet massief, van binnen hol
ze stouwen het met krijgers vol
met stille trom vertrekt het heir
en nergens ziet men strijders meer
Heel Troje barst uit in gezang
en niemand is er nu nog bang
slechts één vrouw zegt: ‘ik mekker,
want mij zit het niet lekker,
al ben ik misschien stekeblind,
dit is een truc, dat ziet een kind!’
Men wil haar niet geloven
dat zou de geestdrift doven
in feesten heeft eenieder zin
het paard trekt men de stadspoort in
Het einde, nou dat kent u vast
want nog die nacht als ieder maft
baart het paard zo menig gast
maar er is geen hond die blaft
Nee, de stadspoort gaat wijd open
terwijl stil naar binnen lopen
uiterst goed bewapenden
ze doden alle slapenden
De strijd om Troje is voorbij
de stad die eens zo machtig was
ligt nu geheel in puin en as
en alle Grieken in een rij
delen slechts één gedachte:
dat ze naar thuis zeer smachten
Odysseus gaat als laatste weg
onkundig nog van alle pech
die het lot voor hem in petto heeft
er wordt nog heel wat eerst doorleefd
hij moet veel rampspoed goed doorstaan
voor hij naar vrouw en zoon kan gaan
Die zitten danig in de nood
en wensen haast ‘was ik maar dood’
Penelope heeft grote zorg
voor gastvriendschap staat zij borg
maar net als vliegen op de stroop
verschijnen vrijers, best een hoop
die moet zij alle voeden
maar ook haar kind behoeden
honderd mannen moet ze laven
haar zoon en zij voelen zich slaven
die vrijers willen dat zij kiest
en niet haar schoonheid dom verliest
men zegt ‘Odysseus, die is dood
en jij belandt nog in de goot,
je moet niet langer rouwen
maar een van ons hier trouwen!’
Penelope redt zich eruit
en zegt ‘oké maar vooraleer
weef ik een doodskleed voor mijn heer,
pas als het klaar is, word ik bruid’
Zo wordt het op papier gezet
de geilaards willen in haar bed
maar ’t weefsel overdag voltooid
wordt ’s nachts van het getouw gegooid
zodat het werk geen einde kent
tot ongenoegen van de bent
Odysseus zit intussen vast
als nimf Kalypso’s liefste gast
verveling maakt hem schier kapot
pas als de goden ingrijpen
stopt zij met hem beknijpen
de held bouwt razendsnel een vlot
en kan eindelijk verdergaan
hij heft een vrolijk liedje aan
maar ‘fluit te vroeg de merel
dan lijdt weldra de kerel’
Ja hoor, amper is hij goed op weg
of daar treft hem weer grote pech
woeste golven, schuimkopbaren
storten hem in doodsgevaren
Bliksemschichten treffen ’t vlot
voor het vaartuig bam, het slot
Odysseus denkt ‘afgelopen,
zo meteen ben ik verzopen,
nooit zie ik mijn liefsten weer,
want straks spartel ik niet meer,’
maar de goden, als één horde,
roepen Neptuun tot de orde
dat hij ’t stormen dient te temmen
onze held moet kunnen zwemmen
die dat ook drie dagen doet
en zijn kleren, loos gewicht,
van zich afwerpt, uit het zicht
en dan zet op land hij voet
om weer wat op kracht te komen
gaat hij slapen, in zijn dromen
hoort hij meisjes prachtig zingen
Hij ontwaakt en gaat eens kijken
of het wellicht waar zal blijken
en dat is het, o fortuin
Schone maagden, mooi lichtbruin
die hem kleren geven, eten
en hem verder laten weten
dat hij welkom is aan ’t hof
van de koning, wat een bof
Gastvrij wordt hij daar onthaald
waarna hij spontaan verhaalt
wat met hem al is gebeurd
en waarom hij nog steeds treurt
…
Met als start van zijn relaas
zijn Kikonen snel de haas
maar als zij dan blijven feesten
verslaan hen bijna nog hun geesten
ze weten amper te ontwijken
maar ’t kost hen wel zes lijken
ze zeilen weg met grote spoed
de zeelucht geeft hen nieuwe moed
Na een storm van negen dagen
ontmoeten zij de Lotofagen:
flower-kids avant la lettre
veganisten, maar wel vettere
doch de spacecake die ze eten
rooft meteen elk bewust weten
elke makker wil daar blijven
tot Odysseus woest gaat kijven
hij betoont zich echt een held
jaagt ze voort met veel geweld
Als de rust is weergekeerd
blijkt hun voedsel al verteerd
dus ze doen een eiland aan
waar veel scharen geiten staan
op een eiland net iets verder
woont een gigagrote herder
slechts één oog ontsiert zijn hoofd
nou, als dat geen ramp belooft
Tussen de beboste heuvelen
vinden ze een reuzengrot
waar ze domweg blijven keuvelen
tot de Cycloop thuiskomt, god!
Sluit de ingang met een steen
grijpt twee insluipers meteen
vreet ze op met huid en haar
gaat dan slapen op een baar
denk maar niet dat ze ontsnappen
de Cycloop zou ze betrappen
hij bevoelt echt ieder schaap
voor hij het naar buiten laat
of er niet op rijdt een knaap
die aldus dan poetst de plaat
ingekooid als een kanarie
voelt Odysseus de penarie
weer verslindt de reus twee lieden
slechts een list kan uitkomst bieden
het genootschap zit flink klem
Odysseus, met zachte stem:
‘zijn oog dat is het zwakke punt
daarop heb ik het gemunt
maak scherp vandaag hier deze knots
daarmee verslaan wij hem dan plots’
Odysseus heeft zijn plan gesmeed
de reus wil weten hoe hij heet
na ’t avondmaal, de derde dag
verklaart hij met een holle lach:
‘voordat ik jullie allen vreet,
wil ik eerst weten hoe jij heet!’
Onze held, die slimme rakker
spreekt en zegt, al staat ie zwakker:
‘ook al ziet u hier een iemand,
toch noemt iedereen me Niemand’
Heeft de Cycloop dan toch gevoel?
hij spreekt de held toe als zijn doel:
‘als loon voor deze geste
verslind ik jou als leste!’
Odysseus buigt en dankt hem zeer
en zegt: ‘in dat geval, o grote heer,
dank ik u met een mooi geschenk,
dat u bevalt, naar ik wel denk’
met deze woorden geeft hij wijn
de beste tussen Nijl en Rijn
de reus heeft nooit zoiets geproefd
de drank stijgt hem al snel naar het hoofd
van zijn verstand wordt hij beroofd
hij heeft zijn eis dus opgeschroefd
en wil een tweede beker
hij zuipt zich lam, da’s zeker
waarop Odysseus had gehoopt
dus snel de mouwen opgestroopt
een schietgebed nog opgezegd
de knots wordt in het vuur gelegd
dan ijzig kalm en niet gehoord
wordt ie met kracht in ’t oog geboord
De pijnkreet doet de rotsen trillen
de reus wil zijn belagers villen
maar gehinderd door het duister
ziet hij af van zacht gefluister
zet het veeleer op een schreeuwen
om wat hulp met kracht van leeuwen
en als echo op zijn roepen
komen nu terstond ook troepen,
ruige lieden, zie hun knieband,
horen dat er dreigt ‘echt Niemand’
dan is er niks aan de hand
zij verlaten weer het land
denkend: ‘ach, het was een gril’
en daarna wordt het ook stil.
Ofschoon de Cycloop niks meer ziet
totaal geschift is hij toch niet
hij houdt bij d’uitgang streng de wacht
en woelt elk schaap goed door haar vacht
of er geen vijand aan haar kleeft
die, eens ontdekt, niet lang meer leeft
Odysseus heeft dit al verwacht
en er remedie voor bedacht:
drie rammen strak verbonden
en onder deze steeds één man
die zo niet wordt verslonden
en straks vrij aad’men kan
het plan is wonderwel gelukt
de helden zo geslepen
voor Hades’ poorten weggerukt
vertrekken met hun schepen.
Nadat dit alles is gebeurd
en ook de doden zijn betreurd
lijkt eindelijk de lotsdraad los
wordt men onthaald door Aiolos
die heerst over de winden
met hem kan men ’t goed vinden
na een verblijf van dik een maand
– Odysseus heeft genoeg gekaand –
klinkt doeg, ajuus, vaarwel, tabee
hij krijgt iets heel bijzonders mee
noem het gerust een doedelzak
een zak met alle winden
die híj alleen mag opendoen
maar als hij slaapt, komt er een oen
die meent iets moois te vinden…
en weg vliegen de winden
het eigen land was al in zicht
dus dit lijkt haast een doodsbericht
Ze varen somber rond, een week
en zien ook al een beetje bleek
op zoek naar voedsel meren z’ aan
maar dat komt hen heel duur te staan
het eiland zit vol reuzen
die alle schepen kneuzen
de vaartuigen, ooit fier en trots
verpletterd nu door stukken rots
op één na, dat van onze held
de rest verwoest door bruut geweld
Aiaia, waar heks Circe huist
daar spieden ze, niet onbesuisd
het zit de groep daar niet echt mee
ze stranden bij de toverfee
Een vriend’lijk welkom is hun deel
maar weldra eten zij slechts meel
want gif maakt hen tot biggen
die in de stal moeten gaan liggen
welk lot wacht deze kameraden
niet beter af dan karbonaden?
Nou, het is niet echt verbazend
Odysseus die wordt hierom razend
onze held wil ’t onrecht wreken
maar een god komt met hem spreken
‘neem hier deze alruin mee,
want die breekt der toverfee
macht en kunst, ja alletwee
daarna is ze heel gedwee’
Als gezegd, zo is ’t gelopen
Circe’s macht blijkt wel te slopen
Odysseus, niet te vermurwen
grijpt haar stevig bij de lurven
‘maak mijn mannen weer gewoon
anders wacht je hondenloon,
al je toverkracht ten spijt
raak je dan je leven kwijt’
Alles is net afgewerkt
en ’t gezelschap, aangesterkt,
besluit om snel op pad te gaan
maar Circe gaat nog voor hen staan
en geeft een allerlaatst advies:
‘vaar om via het dodenrijk,
want daarna weet je heel precies
wat komt; dat hoor je van een lijk’
Necromantie, dat trekt er geen
toch rapen ze hun moed bijeen
het schaduwrijk, met smart gevuld
daar wordt de toekomst hen onthuld
Teiresias de ziener zegt:
‘het kan nipt goed gaan, maar ook slecht,
laat rustig grazen in het bos
de stieren van god Helios,
want raakt die heerser flink gebelgd
dan word je allemaal verdelgd,
op één na, die Ithaka haalt
maar dit is al teveel verhaald’
Odysseus maakt dit flink van streek
maar later hoort hij nog een preek:
‘gevaar om van te wenen
zoals zang van Sirenen
dat wil je echt niet horen
stop was in aller oren
en laat je binden aan de mast
zo vaar je veilig, dat staat vast’
dit heeft de held toen braaf gedaan
ondanks zichzelf is ’t goed gegaan
Wat volgt, tart alle fantasie
is oorzaak vaak van afasie
want wie de Scylla zelf aanschouwt
wordt heet van angst en tevens koud
een kreet van schrik, uit puilt het oog
de golven zwiepen metershoog
en wie hiervan dra pips is
wacht ook nog de Charybdis
die draaikolk slurpt iets later
matrozen en het water
Odysseus club is ook de klos
zes mannen raken total loss
’t Is altijd weer hetzelfde lied
het woord van Yah wordt niet geloofd
‘van deze boom geniet ge niet’
is net gezegd, of men rooft ooft
zo ook dus met die stieren
Helios’ lievelingsdieren
Odysseus laat zijn maten zweren
om de grazers niet te deren
maar door hongerpijn gedreven
nemen zij van twee het leven
dat komt hen heel duur te staan
want op zee zal bliksem slaan
in het midscheeps en de mast
en ook in een linnenkast
het helpt niet meer om te bidden
al het houtwerk splijt doormidden
allen die hebben gevaren
dobberen nu in de baren
een voor een gaat kopje onder
enkel Odysseus, een wonder,
weet zich aan wat hout te klampen
en voorkomt zo erger rampen.
Hij drijft af weer naar de Scylla
niet wat je nou noemt een villa
aan een vijgenboom vol takken
weet hij zich nog te herpakken
door een koene sprong naar hout
redt ie ’t leven, als is ’t koud
zo geraakt hij bij Kalypso
waardoor wij dus eo ipso
weergekeerd zijn bij ’t begin
waar Odysseus ferm verhaalt
wat na Troje’s val gebeurd is
en vanwaar nog zoveel treurnis
Eindelijk wordt nu vervuld
wat de ziener heeft onthuld
de omweg langs de doden loont
Odysseus keert terug als zwerver
naar waar hij ooit heeft gewoond
wordt vervolgens spelbederver
maar welk spel bederft hij dan?
Het gelonk van menig man
ja, het zijn er zeker honderd
elk had hem wat graag bedonderd
met zijn mooie, lieve vrouw
maar zij bleef hem altijd trouw
doch haar eer staat op verliezen
want één krijgt er in de smiezen
dat zij nimmer zal voltooien
’t weefsel voor haar lieve dooie
Telemachos, hoewel heer,
kan niet redden meer haar eer
slechts één dag wordt haar gegund
als waar’ zij een weiderund
Penelope die wil niet kiezen
want zij kan alleen verliezen
werkt misschien een laatste list
vóór haar eer wordt uitgewist?
Voorvoelt zij soms wat komen gaat?
Ze ordonneert gestreng, kordaat:
‘met mij trouwen zal de man,
die het beste schieten kan;
hier beneden hangt de boog
en het doel is daar, heel hoog
wees in dit paleis niet bang,
laat uw wapens op de gang,
want de winnaar moet wel vrezen
dat men hem de les wil lezen
en dan gaan jullie weer vechten
om dit pleit goed te beslechten’
Dit nu zorgt voor veel beroering
liever koos men voor ontvoering
want door slempen flink verzwakt
zijn de krachten weggezakt
elk neemt ieder in de maling
en ze kronkelen als paling
om toch maar vooral te doen
of ze sterk zijn, net als toen
ze in de sportschool danig zweetten
strijden was als daaglijks eten
hoe men zich ook wil vermannen
niemand die de boog kan spannen
Dan komt er een man op krukken
die beweert ‘het zal me lukken’
niemand die de vreemde kent
slechts de oude hond, niet gek
herkent zijn baas, maar houdt zijn bek
Men bespot de rare vent:
‘voddenboer, pak snel je biezen
of je gaat je kop verliezen
kom ons hier niet lastigvallen
anders mis je straks je ballen’
hoongelach, bijna homerisch
galmt de zaal door, echt hysterisch
Onze held, onaangedaan
knikt: geef mij die boog eens aan
Antinoös, de brutale
laat de boog dan toch maar halen
tot verbazing van hen allen
laat de held de boog niet vallen
nee, hij test de pees, de boog
en kijkt dan met kennersoog
naar het doel dat hij moet treffen
geen der vrijers kan beseffen
wat hen nu te wachten staat
eens de pijl de boog verlaat
ja, de schicht treft strak het doel
Onze man blijft ijzig koel
aan zijn zij de zoon met zwaard
gaan bevrijden huis en haard
Antinoös wil gaan klinken
heft de beker om te drinken
als zijn keel plots wordt doorboord
iedereen is eerst verward
iemand sputtert ‘het is moord’
dan voelt men zich zeer benard
en het wordt ook elkeen helder
hij jaagt allen naar de kelder
dus wil men snel wapens halen
struikelend maar zonder dralen
doch de deuren zijn gesloten
pijl voor pijl wordt afgeschoten
zoon en vader blijven maaien
dertig zijn er naar de haaien
vrijers kruipen angstig weg
wie nog staat heeft dikke pech
Schuttersfeest, en geen erbarmen
hij raakt ogen, harten, darmen
Zoonlief die velt ook veel hoofden
van wie nog in vlucht geloofden
aan het eind van ’t strafgericht
klieft hij nog een laatst gezicht
heel de zaal is rood van bloed
maar dat doet Odysseus goed
want de dreiging is gebroken
en het onheil ook gewroken
twee slechts behouden er ’t leven
om alles eerlijk weer te geven
een ijlbode, een zanger
de wraak duurt zo niet langer
het gezin is nu herenigd
alle noden ook gelenigd
Bij dit lange gedicht over de avonturen van Odysseus past bijzondere dank aan drs. Hans Wegman, met wie ik al sinds onze gezamenlijke tijd op het gymnasium bevriend ben. Niet alleen verbeterde hij vele metrum-inconsistenties, ook droeg hij (daarmee samenhangende en andere) inhoudelijke verbeteringen aan, die ik overgenomen heb.