Nauwelijks 23 uur later kwam Stavanger aan in een garnizoensstad vol bomkraters.
Her en der lagen brokstukken van wat eens een breed front van statige patriciërshuizen moest zijn geweest. Meteen zag hij weer de betraande toppen van de acacia’s onder zijn cockpit door gieren, hoorde hij het gekerm van de dorpelingen, rook hij de geur van napalm in de ochtend en zag hij flikkerende filmbeelden als op een vertraagd draaiende cinematograaf. De woorden droomkuil, moordluik, muilkoord, druiloor en roomfuik spookten in zijn linkeroor. Toch had hij het idee, dat het woord waar Jeldican naar zocht er niet bij was. Dat bleef zich schuilhouden in de loopgraven.
Er klonken sirenes, overstemd door de schrille schaterlach van een hoer in een steegje. Een eenarmige ex-marinier probeerde lauwe burrito’s te verkopen aan drie zwaar getatoeëerde Hell’s Angels, aan een onderwijzeres van de Montessorischool en aan drie hongerig kijkende achterbuurtmeisjes op blote voeten. Toeristen maakten er kiekjes, voor later, voor thuis, waar de verzamelde buurtbewoners hun verbijstering niet onder stoelen zouden steken, maar in de ijskast van hun argeloosheid zouden bewaren, zoals kinderen wel doen, die in den vreemde indrukken opdoen, welke jaren later plotseling komen bovendrijven in hun bewustzijn, maar die zij dan niet kunnen thuisbrengen, tenzij ze worden geholpen door een fenomenaal geheugen, zoals computers dat hebben vóór de harde schijf crasht.
Nu is de Bond van Bijzonder Begaafde Kinderen er wel van overtuigd, dat dit type koters heel dik gezaaid is, waardoor het aantal aanmeldingen voor de bond steeds meer de spuigaten uitloopt, maar in serieus wetenschappelijke kring wordt toch ernstig getwijfeld aan de frequentiliteit, waarmee hoogbegaafdheid voorkomt. Hoe opvallend jong de geniale rekenwondertjes, vioolfiedelaartjes en guppenkenners in de talkshows ook mogen zijn. Professor dr. ir. Mans Ratzenfänger drukt zich echter wel wat ongenuanceerd uit, wanneer hij beweert*, dat ‘degenen die menen dat hun kind zo extreem uitzonderlijk begiftigd is met intelligentie’, het grut maar eens bij hem moeten brengen voor een kleine I- en EQ-test, die in veel opzichten afwijkt van de gangbare. ‘Dan zal wel blijken, wie er slim is!’ merkt de geleerde met een zweem van sadistische bijklank in zijn sonore stem op. Gelukkig wordt deze rigide mening slechts door van hem afhankelijke vakgenoten gedeeld. En laten we eerlijk zijn: zulke opvattingen behoren ook niet tegenover een lekenpubliek geuit en op die manier gemeengoed te worden. Immers, hoeveel teleurgestelde ouders zullen het afgebeulde opvoedershoofd niet in de moede schoot werpen, onder het slaken van de kreet ‘Oei, ik gloei’? Het bestuur van de Bond van Bijzonder Begaafde Kinderen ontspant zich intussen.
Kunt u, professor Stavanger, al deze probleemgevallen dan ongesubsidieerd opvangen? Wilt u de nagel aan hun doodsbed zijn? Aan hun finale sponde uw gewraakte uitlatingen herhalen? Neen, kamergeleerde, houd u bij uw schoolboekenwijsheid, maar debiteer niet meer van deze onzin ten overstaan van al die gelukkige ouderparen, die met hun nakomelingschap zo bijzonder tevreden waren tot gij in beeld verscheen en uw wrede, erbarmenloze boodschap over hen meende te moeten uitstorten.
Scheer u weg, geleesbrilde duivel!
Kwel niet langer deze welmenende amateur-pedagogen. Wat is immers waarheid waard ten overstaan van het geluk dier kleine luiden, die de klompendans in ere trachten te houden, vissen op zondag verafschuwen en al hetgeen verboden is bij voorkeur wel trachten na te laten, althans de omstandigheden als hun getuige zullen aanroepen, indien dit nalaten niet lukt? Boeren, burgers en buitenlui, die de knoet niet vrezen, daar zij hem gewend zijn na eeuwen van onderdrukking, valse voorwendselen, vals geld, valse tanden, parlementair-democratische verkiezingsbeloften en ander hoongelach verwekkend vertoon.
* De methodenstrijd bij het vaststellen van hoogbegaafdheid bij adolescenten: Ratzenfänger, Beersen et aliqui. In: Jaarboek voor de Orthoopdidagogiek, 1989, p. 712-934.
Eerder in licht gewijzigde vorm en zonder afbeeldingen circa 1987 afgedrukt in
De Verwondering, jrg. 7 nr. 3 pagina 23 e.v.