Menigeen die deskundig of zelfs redelijk thuis is in de kunst anno nu, is van mening, dat we de tijd van de ismen wel gehad hebben. Meer nog, dat we het helemaal gehad hebben met het abstract expressionisme, Antwerps maniërisme, Catalaans modernisme, classicisme, dadaïsme, eclecticisme, expressionisme, fauvisme, futurisme, Hollands classicisme, impressionisme, kubisme, maniërisme, modernisme, naturalisme, neoclassicisme, Noordelijk realisme, onafhankelijk realisme, postmodernisme, precisionisme, purisme, realisme, spatialisme, surrealisme, symbolisme of tachisme en zo.
‘Enough is enough’, plegen velen te roepen, als iemand alleen al deze lijst met ismen even de revue laat passeren. Maar verrassend en haaks op de genoemde opvatting is de recente ontdekking, dat er toch nog een onkruid als loot aan die afgedankte tronk der ismen tot bloei gekomen lijkt te zijn: het kadrisme.
Zodra de term opdook, waren etymologen er als de bekende hoenders bij om een link te leggen tussen deze zojuist blootgelegde stroming en de Perziksche dichter Kadr, die dan weer niet verward moet worden met de vernederlandste schrijver Kader Abdolah, die in 2005 vet veel succes oogstte met zijn roman Het huis van de moskee, dat als een alleszins leesbaar en informatief boek beschouwd kan worden, wat echter geen aanleiding mag vormen tot een foutieve associatie, zoals we bij sommige kwebbelprogramma’s op tv te schering en te inslag zien.
Hoezeer kunnen ook doorgewinterde wetenschappers heel soms dwalen! Wie kent niet de trieste begrafenisstoet van theorieën en waarheden, die lang gekoesterd, doch uiteindelijk weerlegd werden, waarna de opvolgers met veel hanengekraai als nieuw en baanbrekend paradigma ten troon werden verheven. Of hypotheses die verguisd bleven tot men algemeen inzag, dat de schepper ervan toch gelijk had, zoals in het geval van Alfred Wegener en zijn kijk op de verschuivende continenten.
Maar laten we niet zoals de wijkende aardschollen te ver van ons onderwerp afdwalen en de blik nader richten op het kadrisme. Waar komt het vandaan? Wat houdt het in? Heeft het nut? Kun je er geld mee verdienen en daarna de kas van vadertje Staat spekken? Kwellende vragen, die schreeuwen om een antwoord en niet ongehoord mogen blijven. Wat vooral geldt voor de laatste vraag.
Grosso modo is het af te raden om bij de beschrijving of definitie van iets een opsomming te geven van allerlei zaken, die het ding niet is. Toch moet hier vermeld worden, dat niet alleen de etymologen al te voortvarend conclusies trokken. Ook de schrijvende pers bezondigde zich aan premature mededelingen en ergerlijke speculaties, toen het woord kadrisme amper nog maar opgedoken was. Hebben we hier te maken met een toenemend euvel, veroorzaakt door marktwerking, waarbij degenen die de nieuwste trend als eerste ‘spotten’ en erover publiceren extra punten op hun palmares krijgen? Dit zal zeker een rol spelen, maar hier uitvoerig en uitputtend op in te gaan zou ons te ver afleiden van ons thema. We willen tenslotte geen verweesde tektonische platen zijn, op drift in een oceaan van futiliteiten. Vast staat in elk geval, dat sensatiezucht en gefundeerde meningsvorming slechte huisgenoten zijn.
Hoe de vork werkelijk aan de steel zit, weten slechts weinigen. Ik durf in mijn grenzeloze arrogantie zelfs te beweren, dat ikzelf de enige mens op aarde, nee, in het universum ben, die de waarheid over het kadrisme kan onthullen. Laat ik bij het begin, zeg maar Genesis 1:1, beginnen.
‘Het toeval, ongrijpbaar als een zandverstuiving op een zonovergoten zomermiddag, zal zijn rol willen spelen,’ schreef ik als zeventienjarige. Daar voeg ik nu, gerijpt en gelouterd ofwel oud en betweterig, twee dingen aan toe:
a) de toekenning van een wil aan het abstracte begip toeval is wijsgerig dubieus;
b) toeval heeft alle kenmerken van een vergaarbakje vol zaken die we vooralsnog niet kunnen verklaren en die dus lastig zijn bij de theorievorming. In mijn jonge jaren was het nog gebruikelijk om individuen met zulk een eigenschap (lastig) uit de groep te stoten, omdat isoleren de meest geëigende pedagogische oplossing leek om belhamels en zelf denkenden op het rechte spoor van de beschaving terug te brengen, met als alternatieven de wilde vaart of het vreemdelingenlegioen.
Anders gezegd: handig, dat het toeval ons een vangnet verschaft voor het causaal onplaatsbare, maar evengoed ergerlijk, dat we zulk een asiel nodig hebben.
En als we de zaak op de wijze van een Umwertung aller Werte nu eens omdraaien? Dus al wat verklaarbaar is in een container plaatsen en slechts het Toeval nog erkennen als vormend principe? Nihil novi. Jens Soentgen beschrijft in Dan pas kun je denken op pagina 106 en 107 hoe de kunstenaar Francis Bacon deze werkwijze toepaste en er een van de rijkste en best betaalde kunstenaars van de twintigste eeuw mee werd. Waarmee een eerdere vraag meteen is beantwoord: kun je geld verdienen met het kadrisme en aansluitend de staatskas spekken? Ja dus. Maar merk op, dat ik hier vooruitloop op de toelichting van het kadrisme en de clou in feite heb geopenbaard. Dat hoeft trouwens geen belemmering te zijn. In de roman De verborgen geschiedenis (ISBN 90-6074-810-7) geeft schrijfster Donna Tartt al in de Proloog de afloop prijs en toch blijf je als lezer 515 bladzijden geboeid.
Enfin, er zijn nog enkele prangende vragen over om te beantwoorden.
Vraag 1: Als het toekennen van een wil aan het toeval wijsgerig dubieus is, omdat dit een vorm van antropomorfisme is, die wij verbieden, kan Toeval dan wel een vormend principe zijn? En als dat niet mag of kan, valt dan niet het hele kader weg, waarin we onze beschouwing over het kadrisme hadden willen inbedden? Of bewijst Bacon met zijn lucratieve gebruik van het Toeval empirisch, dat we ons niets hoeven aan te trekken van de wijsgerige dialectiek? Uit zowel utilitaristische als pragmatische motieven kies ik voor het negeren van de deconstructionistische tendens, zoals ook de econoom en politicoloog Murray Rothbard de zelfcontradictoire hermeneutiek afwees als nihilistisch, relativistisch en solipsistisch, kortom als volstrekt onvruchtbaar. Die hobbel is dus genomen. We doen alsof het toeval gewoon een rol kan spelen en scheppend vermogen bezit. Anders is het spel niet leuk meer en dat is op zich al reden genoeg. Ofschoon er een gevaar opdoemt, als we het criterium ‘leuk’ bombarderen tot bepalende maatstaf. Want zetten we daarmee niet het ‘leukisme’ in de wereld? En is dat niet een nieuwe Geburt einer Tragödie aus dem Geiste des Geistes? Om bij wijze van vrolijke noot Nietzsche maar eens te parodiëren.
Vraag 2: Is het in het licht van het voorafgaande niet veel verstandiger én energiezuiniger om verder maar te zwijgen? Het bezwaar daarvan is, dat u als lezer geen antwoord krijgt op onder meer de vraag, wat het kadrisme is en hoe het is ontstaan. Zwijgen is daarmee dus meteen een onbegaanbare weg, een ‘Holzweg’ bijna, geworden.
Belezen mensen, zoals al mijn beste vrienden, willen nogal eens opperen, dat ik met kadrisme misschien contextualisme bedoel. In hun ijver om tot een juist begrip te komen, zoals dit ook door Socrates wordt geadviseerd, beknotten zij ongewild de veel grotere ruimte, zeg maar bekrimpen zij het kader, dat de impliciet oneindig vervloeiende grenzen van het kadrisme doet vermoeden (dus niet: vastlegt, daar dit blasfemisch zou zijn). Hier lijkt het kadrisme verwant aan het anarchistische dada, het surrealisme en psychotisch hypnotisme, dat ook een bijwerking van sommige paddenstoelen schijnt te zijn. De ingeving die veel van mijn vrienden hadden, dat namelijk het kadrisme verwant zou zijn aan c.q. zou samenvallen met het contextualisme valt wel te plaatsen, omdat er een duidelijke link is met de relational frame theory.
De ware en weinig prozacische oorsprong van het kadrisme ligt qua moment van ontstaan in dezelfde tijd, waarin ik het toeval als een zandverstuiving op een zomermiddag neerzette. Bij gebrek aan geld en dus ook tekenmaterialen behielp ik mij als genetisch onontkoombaar geprogrammeerde will be artist met de KRO-gids thuis. Tot mijn genoegen waren de bladzijden niet tot en met de rand gevuld met vooraankondigingen van programma’s, columns en achtergrondinformatie, maar omkaderden witte stroken de teksten, zowel boven, onder als naast en tussen de kolommen. Deze ruimtes werden door mij volledig volgekliederd met minuscule tekeningen, zoals ik ook op het gymnasium tijdens de
interessante lessen Tengels, Griets, Lapijn, Scheetkunde, Kotsdienst, Wiskut, Nabuurkunde, Vernederkans en Gescheitenis mijn agenda voorzag van zulke kunstvormen (zie afbeelding), aangevuld met puberale zielenroerselen in tekstvorm. De KRO-gidsen verdwenen aan het eind van elke week in een bak met oud papier, waarmee het fornuis in de keuken werd aangestoken, waarna houtblokken en briketten werden toegevoegd, zodat er dagelijks een maaltijd bereid of – op zondagavonden – een grote ketel met kookwas verhit kon worden. De era van de vele huishoudelijke apparaten, die zoveel tijd helpen besparen, was toen pas schoorvoetend in aantocht, maar de vooruitzichten waren fenomenaal volgens de commercie.
Wellicht komt de gedachte op, of het mij als jong en ambitieus kunstproducent niet deerde, dat mijn geniale werken genadeloos werden overgeleverd aan de vlammen. Eerlijk gezegd stond ik er toen niet eens bij stil.
In retrospectief is het verleidelijk om een psychologische duiding te presenteren, waarin het fornuis symbool is van het folterende hellevuur, dat onze dierbaarste verlangens verschroeit en waaruit de kunstenaar danig getraumatiseerd herrijst om de wereld te tonen, dat zijn kunstzinnige secreties kostbaarder zijn dan topaas of goud. Als dit mislukt zien we hem op de divan van de psychotherapeut, op een wiebelende kruk aan de bar van een louche havenkroeg, in de armen van een syfilitische hoer en ten slotte onder een brug in Parijs of een grafsteen in Lutjeveen.
Domweg door ongelukkig toeval, die bakermat onder het kadrisme.