Bagatelle
‘Bah, ga tellen? Prima, één, twee, drie… oneindig, maar het is wel een heel gedoe om er nu ook nog een clou bij te verzinnen. Wie zit er te wachten op een kluitje uit het riet? Weet je, ik zie er maar vanaf. Net zoals ik uit pure luiheid niet de bestseller à la Eco zal schrijven over de monnik, die verliefd wordt op het mooiste meisje uit het dorp en na blootlegging van zijn lustgevoelens verbannen wordt naar Engeland door zijn abt, die dacht: “Ver weg overzee, dan kan dat jonge heethoofd, of liever: dat jonge heet-kruis de orde niet nog meer schande berokkenen. De affaire Abelard en Héloïse heeft al voor genoeg onrust gezorgd en ik wil die jongeling zien te behoeden voor ontmanning.” Dus nogmaals…’
‘Toch jammer, want het eind van het liedje had best aardig kunnen worden. Ik zie dat klerkje al. In plaats van pennend aan zijn hoge lessenaar zit hij vol heimwee te staren naar het gebrandschilderde raam, waar Jezus neerstort onder het gewicht van het kruis, zijn bloedend hoofd omkranst met doornen, precies zoals ook de jonge monnik zich voelt.
En achter dat raam een land van belofte, waar vogels lokkend kwinkeleren. Dan breekt zijn ganzenveer. Is het uit achteloosheid, verveling of verzet? Een nieuwe veer, die hem tot spoed kan drijven, is van node, want reeds zo menig uur ging heen met mijmeren over de maagd aan gene zijde van het diepe water. Maagdelijk ach, is ook het perkament nog. Hij wil het niet beschamen met een kras of vlek en neemt de veer op voor een proeve. Hebban olla uogala nestas bigunnan hinase ic enda thu, schrijft onze kopiist. Een hartenkreet, een diepste zielenroersel, een bezwering. Die nooit zijn beminde bereiken zal, maar wel de harten en klaslokalen van de neerlandici sinds 1932. En daar laat je dan het verhaal gewoon verdergaan met het opkomende fascisme, de fascinatie voor Hitler, ontvankelijke jongenszielen die gegrepen worden door een warme hartstocht voor een betere wereld, die een vrieskoude dood sterft bij Stalingrad, met veel close-ups van creperend kanonnenvoer. En dat dan de rol van de abt gespeeld wordt door de man, die na de tijdsprong Hitler speelt en de operatie Barbarossa beveelt. Zoiets dus.’
‘Hm, ik vind het anders maar een gekke correlatie, die je daar legt. Straks betichten mijn lezers me nog van infamante sympathieën.’
‘Welnee, zo moet je het niet zien. Lezers zijn heus niet gek of dom. Het gaat om de parallel tussen de geboorte van een taal en de hoop op een utopische wereld. Dat verlangen naar een toestand, die anders is, nieuwer, vrijer, rechtvaardiger, vul maar in.’
‘Nou, ik weet het niet, ik hou toch mijn bedenkingen.’
‘Je bent gewoon een slapjanus. Dit had een kaskraker kunnen worden. Maar goed, wat jij wilt. Ik ga een borrel drinken bij Gerard. De Avonden zijn nog jong, misschien ontmoet ik wel het mooiste meisje van de stad.’
‘Ja, of een heel verre nazaat van het meisje, dat Hebban olla uogala werkelijk bedacht heeft.’
‘Wat voor lariekoek kraam je nu weer uit? Zeker van dat feministische koffiegeleuter.’
‘De Hoogste Tijd dat jij je vakkennis bijhoudt. Je durft de mediëvist professor doctor Van Oostrom toch geen feministe te noemen, hoop ik?’
‘Autoriteit bewijst nog niks.’
‘Maar altijd meer dan het geraaskal van een leeghoofd. Van Oostrom verwijst naar het feit, dat Arabische schrijvers in Spanje zulke liedjes vaak gebruikten in hun eigen hoogdravende gedichten en dat de ik-figuur altijd een vrouw was, zoals blijkt uit de grammatica. Het thema is ook typisch van een vrouw, die haar minnaar aanspoort een beetje vaart te maken met het bouwen van een nestje. Misschien herinnerde onze verliefde monnik zich die aansporing.’
‘Ah, ik vat het. Een bronstige, loopse, tochtige, krolse of hengstige vrouw. Die hoop ik dus te ontmoeten in de taveerne.’
(Bron m.b.t. prof. dr. Van Oostrom: Zwolse Courant, dinsdag 6 april 2004, katern G01KUN)